ECLI:NL:GHAMS:2014:4855
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van ongewenst verklaarde vreemdeling wegens gebrek aan kennis van inreisverbod
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was ten laste gelegd dat hij op 25 juli 2013 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard of dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 november 2014 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 november 2005 ongewenst was verklaard, maar dat deze ongewenstverklaring op het moment van de tenlastelegging was opgeheven. Daarnaast is er een inreisverbod tegen de verdachte uitgevaardigd op 17 juli 2013, maar het hof oordeelt dat niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van dit inreisverbod. De publicatie van het inreisverbod in de Staatscourant op 22 juli 2013 doet hieraan niet af.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. H.A. van Eijk, mr. E. Mijnsberge en mr. F.M.D. Aardema zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.