ECLI:NL:GHAMS:2014:4696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
23-000178-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na opzettelijk brand stichten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk brand stichten op 25 september 2012 in een woning te Wormer, waarbij gemeen gevaar voor de naastgelegen bebouwing bestond. De advocaat-generaal had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn psychologische toestand, niet strafbaar was. Uit het Pro Justitia-rapport bleek dat de verdachte lijdt aan een depressieve stoornis en alcoholmisbruik, wat leidde tot een tunnelvisie en ontoerekeningsvatbaarheid ten tijde van de brandstichting. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. Het vonnis van de politierechter kon niet in stand blijven, en het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlasteleggingen. De beslissing is genomen in een openbare zitting, waarbij de rechters de inhoud van het psychologisch rapport in overweging hebben genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000178-14
datum uitspraak: 28 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-710107-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Wormer, gemeente Wormerland, opzettelijk brand heeft gesticht in (het voorste deel van de centrale hal of gang van) een woning (gelegen op/aan de [adres 2], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (in die hal/gang van die woning) (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer kranten/een hoeveelheid krantenpapier, ten gevolge waarvan (in die hal/gang van die woning) brand is ontstaan aan/in die krant(en)/krantenpapier en/of de vloer en/of (een) wand(en) en/of een kast (van een gasmeter) en/of het voorste gedeelte van die hal/gang en/of die krant(en)/krantenpapier en/of die vloer en/of die wand(en) en/of die kast (van een gasmeter) en/of het voorste gedeelte van die hal/gang geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de naastgelegen bebouwing (te weten een of meer woningen/panden), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de naastgelegen bebouwing verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Wormer, gemeente Wormerland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in (het voorste gedeelte van de centrale hal of gang van) een woning, gelegen op/aan de [adres 2]) (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een of meer kranten/een hoeveelheid krantenpapier, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat (in die hal/gang van die woning) brand is ontstaan aan/in die krant(en)/krantenpapier en/of de vloer en/of (een) wand(en) en/of een kast (van een gasmeter) en/of het voorste gedeelte van die hal/gang en/of die krant(en)/krantenpapier en/of die vloer en/of die wand(en) en/of die kast en/of dat voorste gedeelte van die hal/gang geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de naastgelegen bebouwing (te weten een of meer woningen/panden), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de naastgelegen bebouwing verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien van het de verdachte primair ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring, andere overwegingen en beslissingen komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (bewezenverklaring van gevaar voor goederen, levensgevaar voor een ander en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal nog opgemerkt, gelet op de conclusie van het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 24 juli 2014 van [deskundige], GZ psycholoog, dat het in de aanhef van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht genoemde opzet niet gericht behoeft te zijn op het teweeg brengen van de in sub 1-3 van dat artikel genoemde gevolgen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 25 september 2012 te Wormer, gemeente Wormerland, opzettelijk brand heeft gesticht in het voorste deel van de centrale hal van een woning, gelegen aan de [adres 2], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in die hal van die woning open vuur in aanraking gebracht met kranten, ten gevolge waarvan in die hal van die woning brand is ontstaan aan die kranten en de vloer en wanden en een kast van een gasmeter en het voorste gedeelte van die hal, en die kranten en die vloer en die wanden en die kast van een gasmeter en het voorste gedeelte van die hal gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten was.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarbij het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat, gelet op de bijkomende omstandigheden, niet alleen gevaar voor goederen, maar tevens levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor een ander en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota onder meer aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat uit het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 24 juli 2014 van [deskundige], GZ psycholoog, geconcludeerd kan worden dat de verdachte met betrekking tot de gevaarzetting voor omwonenden en andermans goederen als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het uit de gedraging voortvloeiende gevaar dient in zijn algemeen voorzienbaar te zijn op het moment dat de gedraging wordt verricht. Nu, gelet op eerdergenoemd Pro Justitia rapport, duidelijk is dat de verdachte het gevaar niet kon voorzien, dient aangenomen te worden dat alle schuld ontbreekt. Dat kan tot een ontslag van alle rechtsvervolging leiden, maar nu het gebrek aan inzicht bij de verdachte een onderdeel van de tenlastelegging betreft dat door het opzet wordt beheerst dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het hierboven bedoelde rapport.
Volgens psycholoog [deskundige] is de verdachte depressief met atypische kenmerken. Daarnaast was er sprake van alcoholmisbruik/-afhankelijkheid, verlies van familiecontacten door ouder-kind problemen (incest) en identiteitsproblemen door verzwegen homoseksualiteit. Daarnaast verloor de verdachte zijn baan, scheidde hij van zijn vrouw en bleef hij vanwege hoge alimentatiekosten en een hoge hypotheek achter met financiële problemen. Er is sprake geweest van depressieve verlatingsgevoelens, tweemaal na het onderhavige voorval opnieuw leidend tot een zelfmoordpoging. Bij een depressieve toestand met geringe sociale contacten kan “tunnel-denken” ontstaan, waardoor de bedachte suïcide als oplossing voor alles, niet doorbroken wordt door (bij de verdachte ontbrekende) contacten met kennissen/vrienden.
Het tunnel-denken, voorafgaand aan een suïcidepoging is een toestand van agressie tegen zichzelf en de innerlijke beelden van belangrijke anderen, zoals ouders, gericht en te zien als vorm van zelfbestraffing en zelfvernietiging. De omwonende personen en goederen/huizen zijn dan in het denken niet (meer) aanwezig en dus is een afweging van het gevaar van zijn daad voor personen en hun goederen (het ten laste gelegde) niet meer mogelijk.
Op grond van de genoemde feiten uit zijn levensloop en het beschreven tunnel-denken met de behoefte aan zelfbestraffing/-vernietiging is de conclusie dat de verdachte als ontoerekeningsvatbaar te zien is voor de gevaarzetting voor omwonenden en hun goederen, aldus de psycholoog.
Het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht en dat voorts uit het de verdachte betreffend psychologisch rapport kan worden afgeleid dat deze gedraging van de verdachte gericht was op zelfbestraffing en zelfvernietiging en er slechts sprake was van gebrek aan inzicht voor de gevaarzetting voor omwonenden en hun goederen. Derhalve heeft het de verdachte ten tijde van het stichten van de brand niet aan elk inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan ontbroken, maar wel aan inzicht voor de gevaarzetting voor omwonenden en hun goederen.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor omtrent het de verdachte betreffend psychologisch rapport is overwogen stelt het hof vast dat de deskundige [deskundige] concludeert dat de verdachte ten tijde van het plegen van het primair bewezen verklaarde ontoerekeningsvatbaar was. Het hof kan zich met deze conclusie verenigen en maakt die tot de zijne.
Het hof is van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2014.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.