ECLI:NL:GHAMS:2014:4653
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening van grieven
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een vonnis van 23 januari 2013. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep, omdat de schriftuur met grieven te laat was ingediend. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de termijnoverschrijding gering was en dat er geen sprake was van een schending van de procesregels, maar het hof oordeelde anders.
Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 29 januari 2013 hoger beroep heeft ingesteld, maar de schriftuur met grieven pas op 5 maart 2013 heeft ingediend, wat meer dan veertien dagen na het instellen van het hoger beroep was. Het hof heeft de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen, met name artikel 410, eerste lid, en artikel 416, derde lid, die bepalen dat een te late indiening van de appelschriftuur kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Na afweging van de belangen heeft het hof geconcludeerd dat het belang van de niet-ontvankelijkheid zwaarder weegt dan het belang van het hoger beroep. De reden voor de termijnoverschrijding, namelijk de hoge werkdruk bij het openbaar ministerie, werd door het hof als onvoldoende rechtvaardiging beschouwd. Het hof heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee de eerdere veroordeling van de rechtbank in stand blijft.