ECLI:NL:GHAMS:2014:4653

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
23-000510-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een vonnis van 23 januari 2013. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep, omdat de schriftuur met grieven te laat was ingediend. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de termijnoverschrijding gering was en dat er geen sprake was van een schending van de procesregels, maar het hof oordeelde anders.

Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 29 januari 2013 hoger beroep heeft ingesteld, maar de schriftuur met grieven pas op 5 maart 2013 heeft ingediend, wat meer dan veertien dagen na het instellen van het hoger beroep was. Het hof heeft de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen, met name artikel 410, eerste lid, en artikel 416, derde lid, die bepalen dat een te late indiening van de appelschriftuur kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Na afweging van de belangen heeft het hof geconcludeerd dat het belang van de niet-ontvankelijkheid zwaarder weegt dan het belang van het hoger beroep. De reden voor de termijnoverschrijding, namelijk de hoge werkdruk bij het openbaar ministerie, werd door het hof als onvoldoende rechtvaardiging beschouwd. Het hof heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee de eerdere veroordeling van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

parketnummer: 23-000510-13
datum uitspraak: 30 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-651157-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich – middels de door hem overgelegde en aan het dossier toegevoegde – pleitnotitie op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep wegens het te laat indienen van een schriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft in zijn pleitnotitie – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen rechtvaardiging bestaat voor de overschrijding van de termijn en dat er geen maatschappelijk belang bestaat welke een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep rechtvaardigt.
De advocaat-generaal heeft – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de ratio van de voorschriften, namelijk het verschaffen van duidelijkheid voor procespartijen en een efficiënte procesvoering, niet is doorkruist, omdat het slechts gaat om een geringe termijnoverschrijding. De advocaat-generaal heeft voorts medegedeeld dat hem niet bekend is wat de reden is van deze overschrijding, maar dat het naar alle waarschijnlijkheid te maken heeft gehad met de hoge werkdruk bij het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een dergelijke schriftuur niet is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf, niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (volgens Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BI 4078).
De officier van justitie heeft in casu op 29 januari 2013 hoger beroep ingesteld en op 5 maart 2013 is een schriftuur houdende grieven ingediend, derhalve niet binnen 14 dagen na het instellen van het appel.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in de dienen. In het onderhavige geval is de appelschriftuur drie weken te laat ingediend. De door de advocaat-generaal opgegeven reden biedt naar het oordeel van het hof een onvoldoende rechtvaardiging van de te late indiening. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het vonnis kort na het wijzen aan partijen is verstrekt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de eenvoud van het strafdossier en de relatief eenvoudige inhoud en strekking van de appelschriftuur, is het hof van oordeel dat het belang van het ingestelde beroep in het onderhavige geval niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim.
Het hof zal om die reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaring in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2014.
[...]
.