ECLI:NL:GHAMS:2014:4633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13/00719, 13/00720 en 14/00793
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar bij voorschriften parkeervergunning en schending vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 27 december 2012, 4 januari 2013 en 7 januari 2013 naheffingsaanslagen opgelegd, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak de naheffingsaanslag van 27 december 2012 vernietigd, maar de andere twee aanslagen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat hij beschikte over een geldige parkeervergunning, die op 27 december 2012 was toegekend, maar pas na betaling van de bijbehorende belasting geactiveerd zou worden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om voorschriften te stellen die de activering van de parkeervergunning betroffen, en dat hij het vertrouwensbeginsel had geschonden door te stellen dat de vergunning niet geldig was voordat deze was geactiveerd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende ten tijde van het parkeren op 4 en 7 januari 2013 over een geldige vergunning beschikte, en dat de naheffingsaanslagen onterecht waren opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd deels vernietigd en de beroepen tegen de naheffingsaanslagen werden gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 13/00719, 13/00720 en 14/00793
30 oktober 2014
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende],wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/1143, 13/1144 en 13/1146 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op respectievelijk 27 december 2012, 4 januari 2013 en 7 januari 2013 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij drie uitspraken op bezwaar, alle gedagtekend 28 januari 2013, de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 21 oktober 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist:
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag onder nummer [aanslagnummer] gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag onder nummer [aanslagnummer];
  • vernietigt de naheffingsaanslag onder nummer [aanslagnummer].
  • verklaart de beroepen inzake de naheffingsaanslagen onder nummer [aanslagnummer] en [aanslagnummer] ongegrond;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 44 vergoedt.
1.4.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 19 november 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’; cursivering door Hof):
“De auto van eiser [Hof verder “de Auto”] stond op 27 december 2012, 4 januari 2013 en 7 januari 2013 geparkeerd op de [adres] te [plaats], ter hoogte van nummer [… 1]. Op deze locatie moet van maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 19.00 uur worden betaald voor het parkeren.
De parkeercontroleur heeft op de hiervoor genoemde data de hier in geding zijnde naheffingsaanslagen opgelegd omdat er volgens hem noch een kaartje in de auto werd gevoerd, noch er ter zake van eisers auto een geldige vergunning was afgegeven.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.
2.3.
Belanghebbende staat vanaf 17 december 2012 ingeschreven op het adres
[adres] [… 2] te Amsterdam(-Noord).
2.4.
Op 24 december 2012 heeft belanghebbende een bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9 van de Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam (zie 5.4) aangevraagd.
2.5.
Op 27 december 2012 heeft Cition Parkeermanagement B.V. (verder ook Cition) belanghebbende onder meer het volgende geschreven (cursivering en nummering met Romeinse cijfers aan het slot door Hof):
Toekenning parkeervergunning
[…]
Met plezier laten wij u weten dat u in aanmerking komt voor de door u aangevraagde parkeervergunning. In deze brief informeren wij u over uw parkeervergunning. De vergunning staat bij ons als volgt geregistreerd:
 Vergunningsoort
: Bewonersvergunning [Hof: hierna de Bewonersvergunnning]
 […]

Ingangsdatum/-tijd
: 27-12-2012, 13:55.
 Kenteken
: [kenteken 1] [Hof: de Auto]

Verlenging Via
: Acceptgiro
 […]
 Geldigheidsgebied
: Noord 1 (AN95-1)
Betalen met acceptgiro
U verzoekt betaling te doen via acceptgiro.
U dient uw parkeervergunning eerst te activeren door bijgaande factuur te betalen.
I. U kunt bijgaande factuur betalen door langs te komen bij een van onze servicepunten. […]
II. U kunt ook iemand machtigen om te komen betalen bij een van onze servicepunten. […]
III. Tenslotte kunt u ook de factuur zelf betalen door het bedrag via uw bank over te maken op rekeningnummer 4876376 onder vermelding van het factuurnummer 3694724.
Op uw (digitale) bankafschrift kunt u zien wanneer u het bedrag betaald heeft.U kunt ervan uitgaan dat 5 werkdagen later uw parkeervergunning door ons is geactiveerd.”
2.6.
Op de onder 2.5 bedoelde factuur staat onder meer (cursivering Hof):
Soort vergunning
Kenteken
Gebied
Begintijd
Eindtijd
Nettobedrag
Bewonersvergunning
[kenteken 1]
Noord 1
(AN95-1)
27-12-2012
13:55
31 -3-2013
23:59
€ 8,00
[…]
Uw vergunning is toegekenden u wordt verzocht het vermelde bedrag te betalen op bankrekeningnummer […].
Uw vergunning wordt geactiveerd nadat wij uw betaling verwerkt hebben. U dient te betalen binnen 14 dagen. U kunt er vanuit gaan dat uw betaling 3 werkdagen na
de betaaldatum op uw (digitale) bankafschriftdoor ons is verwerkt, waarna u met uw parkeervergunning kunt parkeren.”
2.7.
Belanghebbende heeft bij Cition een digitaal account aangemaakt. Onder “Mijn Cition” staat als ‘Startdatum’ van de Bewonersvergunning 27 december 2012 en als ‘Einddatum’ 31 maart 2013 vermeld. Op de pagina ‘Ingangsdatum’ staat onder andere (cursivering Hof):
“De vergunning wordt
binnen een werkdag geactiveerd:
• indien het kenteken op uw naam staat
• er aan de overige voorwaarden is voldaan
• er een machtiging voor automatische incasso is afgegeven
• er een geldig email adres is ingevuld
Wanneer de aanvraag is ontvangen voor 12:00. wordt de vergunning dezelfde werkdag geactiveerd Wordt deze ontvangen na 12:00 wordt deze uiterlijk de volgende werkdag voor 12:00 geactiveerd.
U wordt hierover per email geïnformeerd.”
2.8.
Blijkens een tot de gedingstukken behorend digitaal bankafschrift is op donderdag 3 januari 2013 het voor de Bewonersvergunning verschuldigde belastingbedrag van € 8 afgeschreven van belanghebbendes bankrekening. Cition heeft dit bedrag op zaterdag 5 januari 2013 ontvangen.
2.9.
Op 7 januari 2013 heeft Cition de Bewonersvergunning
geactiveerd.
2.10.
In de uitspraken op bezwaar schrijft Cition (cursivering Hof):
“Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt […] dat wanneer niet is voldaan aan één van de parkeervergunningvoorschriften, er geen sprake is van parkeren met de vergunning. Men dient vóór aanvang van het betaald parkeren de parkeerbelasting voor dat voertuig te voldoen. Zolang er (nog) geen geldige vergunning is verstrekt dient de parkeerbelasting op een andere wijze te worden voldaan, bijvoorbeeld door het aanschaffen van een parkeerrecht uit de parkeerautomaat.
Er is pas sprake van parkeren met een
geldige vergunning op het moment dat de aanvraagprocedure is afgerond en de betaling door Cition is ontvangen en verwerkt. Dit is in vaste rechtspraak bevestigd. In de factuur wordt duidelijk vermeld dat een betaling drie werkdagen na de betaaldatum op uw bankafschrift door Cition is verwerkt.”

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“4.1. Nu verweerder ter zitting de naheffingsaanslag van 27 december 2012 onder nummer [aanslagnummer] heeft vernietigd, is het beroep daartegen gegrond. De rechtbank zal hierna de rechtmatigheid van de twee overige - op 4 en 7 januari 2013 aan eiser opgelegde - naheffingsaanslagen beoordelen.
4.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen beschikte over een geldige parkeervergunning, nu verweerder hem bij brief van 27 december 2012 een parkeervergunning heeft toegekend. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de door eiser overgelegde brief van 27 december 2012 kan de rechtbank niets anders opmaken dat de Algemeen directeur van Cition eiser meedeelt dat hij in aanmerking komt voor een parkeervergunning en niet meer dan dat. Dat de vergunning (nog) niet verleend is blijkt duidelijk uit de passage: ‘U dient uw parkeervergunning eerst te activeren door bijgaande factuur te betalen’. In geval van een betaling via de bank, waar eiser in het onderhavige geval gebruik van heeft gemaakt, merkt de directeur in dezelfde brief op: ‘Op uw (digitale) bankafschrift kunt u zien wanneer u het bedrag betaald heeft. U kunt ervan uitgaan dat 5 werkdagen later uw parkeervergunning door ons is geactiveerd.’ Van een verleende vergunning is derhalve geen sprake. Eisers grief faalt. Eenzelfde lot treft zijn stelling dat de activeringsprocedure van de parkeervergunning in de wet moet zijn vastgelegd. Geen rechtsregel verplicht verweerder daartoe. Het betreft hier een enkel een (logische) vergunningsvoorwaarde dat eiser eerst moet betalen alvorens de vergunning aan hem zal worden verleend, van welke eiser in de hierboven genoemde brief ondubbelzinnig op de hoogte is gesteld.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de vereiste € 8 voor de parkeervergunning heeft voldaan op 3 januari 2013. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat hij de vergunning op 7 januari 2013 om 15:37 uur, derhalve binnen de door hem gestelde termijn van 5 werkdagen heeft geactiveerd. Nu de thans nog in geding zijnde naheffingsaanslagen zijn opgelegd vόόr dit tijdstip, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat deze correct zijn vastgesteld omdat eiser toen niet parkeerde met een geldige parkeervergunning. Van een dubbele heffing van parkeerbelasting, zoals eiser voorts nog stelt, is geen sprake. De naheffingsaanslagen hebben immers betrekking op belastbare feiten waarvoor, zoals hierboven overwogen, op dat moment nog geen parkeerbelasting was voldaan.
4.5.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat artikel 6 EVRM geschonden is, overweegt de rechtbank dat met artikel 234, vijfde en zesde lid, van de Gemeentewet beoogd is de niet- betaalde parkeerbelasting in te vorderen via een naheffingsaanslag met doorberekening van de aan het opleggen van de aanslag verbonden kosten. De wetgever heeft er bewust voor gekozen voor een regeling die gericht is op dekking van de kosten en niet op bestraffing. Voorts is de hoogte van de door middel van de naheffingsaanslag aan eiseres in rekening gebrachte bedragen niet van dien aard dat geoordeeld zou moeten worden dat het daarbij om iets anders of meer gaat dan om kosten. In dat kader heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 oktober 1995, nr. 30208, gepubliceerd in BNB 1996/34, geoordeeld dat geen sprake is van een "criminal charge" als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dat eiser drie naheffingsaanslagen opgelegd heeft gekregen, waardoor het te betalen belastingbedrag aanzienlijk is opgelopen, is voor rekening en risico van eiser, die eenvoudigweg na het opleggen van de eerste naheffingsaanslag bij verweerder had kunnen informeren naar het hoe en waarom van de naheffingsaanslag, doch dit – kennelijk – heeft nagelaten. Eisers grief faalt.
4.6.
Eiser heeft voorts nog geklaagd dat hij in de bezwaarfase niet door verweerder is gehoord. Deze klacht faalt omdat ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek en een dergelijk verzoek door of namens eiser niet is gedaan.
4.7.
Gelet op het overwogene onder 4.1. verklaart de rechtbank het beroep inzake de naheffingsaanslag onder nummer [aanslagnummer] gegrond. De beroepen inzake de naheffingsaanslagen onder nummer [aanslagnummer] en [aanslagnummer] zijn ongegrond. “

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 4 januari 2013 en 7 januari 2013 rechtmatig zijn opgelegd.
4.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Nu de rechtbank bij haar uitspraak de op 27 december 2012 opgelegde naheffingsaanslag (kennelijk met zaaknummer 13/1143), heeft vernietigd en de heffingsambtenaar heeft gelast belanghebbende de griffierrechten te vergoeden, heeft belanghebbende geen belang bij zijn hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak, voor zover zijn hoger beroep betrekking heeft op de eerdergenoemde naheffingsaanslag. Het Hof zal belanghebbende met betrekking tot dit hoger beroep niet ontvankelijk verklaren.
5.2.
Partijen gaan er kennelijk vanuit dat Cition namens de heffingsambtenaar belast is met het verstrekken van parkeervergunningen, het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het doen van uitspraken op bezwaar. Het Hof zal partijen hierin volgen.
5.3.
In de ten tijde van het opleggen van de litigieuze naheffingsaanslagen geldende Verordening Parkeerbelastingen 2013 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) staat onder meer:
“Artikel 1 Parkeerbelastingen
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze [Hof verder de A-belasting);
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze [Hof verder de B-belasting]
Artikel 2 Begripsomschrijvingen[…]
f. vergunning: een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren (parkeervergunning) zoals geregeld en beschreven in de Parkeerverordening 2009;
Artikel 3 Belastingplicht[…]
4. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, wordt geheven van degene aan wie de vergunning is verleend. De belastingplicht van de [B-belasting], sluit de belastingplicht van de [A-belasting], uit voor de in de vergunning aangegeven wijze en plaats met uitzondering van gebieden waar en voor zover een parkeerduurbeperking geldt. Deze uitsluiting geldt uitsluitend ter zake van het kenteken waarvoor de vergunning is verleend.
Artikel 4 Tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld
1. De [A-belasting] is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De [B-belasting] is verschuldigd bij het verlenen van de vergunning. […]
Artikel 6 Wijze van heffing, termijn van betaling en restitutie[…]
2. De [B-belasting] wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij het verlenen van de vergunning. Voldoen via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt hier met betalen gelijkgesteld.”
5.4.
De ten tijde van het opleggen van de litigieuze naheffingsaanslagen geldende Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam (verder de Parkeerverordening) hield onder meer in (cursivering Hof):
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen[…]
f. bewoner: inwoner van de gemeente Amsterdam die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en staat ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam op het adres dat hij bewoont als zelfstandige woning; […]
bb. parkeervergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, lid 2, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats; […]
gg. vergunning: een parkeervergunning of een bijzondere vergunning als bedoeld in artikel 7 […]
Artikel 2 Regulering parkeren
1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van of krachtens deze verordening door middel van parkeervergunningen […] en/of door middel van het in werking stellen van de parkeerapparatuur, zoals bedoeld in deze verordening.
2. Indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, geschiedt dit met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen. […]
Hoofdstuk 2 Nadere regels […]
Artikel 6 Overige zaken
1. Burgemeester en Wethouders stellen voor het overige, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, regels vast omtrent: […]
d. de ingangsdatum van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen indien deze anders is dan de eerste van de maand; […]
2. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de stadsdelen, nadere regels vast met betrekking tot de overige in deze verordening daartoe aangewezen onderwerpen.
Hoofdstuk 3 Vergunningen en kaarten
Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake vergunningen […]
Artikel 7 Soorten vergunningen
1. Op basis van deze verordening en de nadere regels, bedoeld in hoofdstuk 2, worden parkeervergunningen en bijzondere vergunningen verleend.
2. De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:
a. de bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9
[Hof: volgt limitatieve opsomming van de volgende vergunningen; de bedrijfsvergunning, de overloopvergunning, de sportverenigingvergunning, de volkstuinvergunning, de hulpverlenervergunning, de milieuparkeervergunning, de milieuparkeervergunning, de maatschappelijke vergunning, de autodeelvergunning, de stadsbrede autodeelvergunning, de mantelzorgvergunning, de GA-parkeervergunning]
4. De op basis van deze verordening te verlenen bijzondere vergunningen betreffen uitsluitend:
a. de kraskaartvergunning […];
b. de belanghebbendenvergunning […]
Artikel 9 De bewonersvergunning
1. Een bewonersvergunning wordt verleend aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.[…]
Artikel 27 Geldigheidsduur vergunningen
1. De geldigheid van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen gaat in op de eerste dag van de maand, tenzij in de nadere regels, bedoeld in hoofdstuk 2, de ingang van de geldigheid anders is geregeld. […]
Artikel 36 Gegevens en voorschriften
1. Een vergunning bevat – voorzover van toepassing – in ieder geval de volgende gegevens:
a. de periode waarvoor de vergunning geldt;
b. het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c. de tijden waarvoor de vergunning geldt;
d. het kenteken of kentekens van het motorvoertuig of van de motorvoertuigen waarvoor de vergunning is verleend, of een door Burgemeester en Wethouders toegestane code.
2. Aan een vergunning worden – voorzover van toepassing – in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:
a. de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van het motorvoertuig waarvan het kenteken, respectievelijk de code, aan de voorzijde van de vergunning is vermeld;
b. tijdens het parkeren moet de vergunning van aanvang aan in het motorvoertuig aanwezig zijn en te allen tijde goed zichtbaar in de linkerbenedenhoek achter de achterruit zijn aangebracht, zodanig dat de voorzijde van de vergunning duidelijk ten genoegen van de parkeercontrole is te lezen,
tenzij de vergunning elektronisch is verleend; […] .
3. Een parkeervergunning geldt voor het parkeren van één motorvoertuig op één parkeerapparatuurplaats.”
5.5.
In de bij de Parkeerverordening behorende artikelsgewijze toelichting staat onder meer:
“Artikel 7.
Lid 1 In dit artikel worden de vergunningsoorten limitatief benoemd. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de parkeervergunningen (de fiscale vergunningen) en de bijzondere vergunningen.
Lid 2. De parkeervergunningen betreffen de fiscale vergunningen. De parkeerbelasting wordt voldaan door periodiek te betalen voor de vergunning. Een houder van een geldige parkeervergunning kan binnen een bepaald vergunninggebied vrij parkeren in die zin dat geen parkeerbelasting meer hoeft te worden voldaan via de parkeerautomaat, behoudens in het geval dat er in een gebied een fiscale parkeerduurbeperking geldt. […]
Artikel 36.
Lid 1. In dit lid staan de gegevens vermeld die doorgaans in een vergunning opgenomen moeten worden. De woorden “in ieder geval” brengen tot uitdrukking dat ook andere gegevens vermeld kunnen worden. Het spreekt voor zich dat het daarbij gaat om gegevens die relevant zijn in het kader van de verlening van de vergunning. De woorden “voorzover van toepassing” zijn opgenomen omdat niet alle gegevens op alle vergunningen voorkomen. Zo wordt bijvoorbeeld op een kraskaartvergunning geen kenteken opgenomen. De kraskaartvergunning is immers niet gekoppeld aan een motorrijtuig doch geeft de bezitter ervan het recht kraskaarten aan te schaffen ten behoeve van het ontvangen van bezoek.
Lid 2.Dit lid bevat de voorschriften die aan een vergunning mogen worden verbonden. De woorden “in ieder geval” brengen tot uitdrukking dat ook andere voorschriften vermeld kunnen worden. Niet is bepaald welke belangen betrokken mogen worden bij het vaststellen van voorschriften. Dat betekent dat het verbod van détournement de pouvoir de bevoegdheid begrensd; de bevoegdheid mag daarom uitsluitend worden gebruikt voor het doel waartoe de verordening is vastgesteld. Het doel van deze verordening is het reguleren van het parkeren in Amsterdam. Voorschriften die daaraan gerelateerd zijn kunnen dan ook aan de vergunning worden verbonden. Lid 2 onder b. Tijdens het parkeren moet de vergunning van aanvang af in het voertuig aanwezig zijn en te allen tijde goed zichtbaar zijn aangebracht. Dit geldt voor alle vergunningen. Indien geparkeerd wordt met een vergunning die niet permanent in de auto aanwezig is, zoals bij het parkeren met bijvoorbeeld een vergunning op code doorgaans het geval zal zijn, dient de vergunning eerst opgehaald te worden voordat met het parkeren een aanvang wordt gemaakt. Deze bepaling beoogt misbruik zoveel mogelijk te voorkomen.”
5.6.
Gelet op artikel 3 van de Verordening Parkeerbelastingen en de artikelsgewijze toelichting op de Parkeerverordening bij artikel 7, lid 2 (zie 5.5) en in aanmerking genomen het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32.834, ECLI:NL:HR:1997:AA3336 (gepubliceerd in BNB 1998/46), is het stelsel van de Verordening Parkeerbelastingen dat de A-belasting niet is verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de B-belasting is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met die vergunning. Uit het stelsel van de wet volgt dat in dat geval belanghebbende de A-belasting verschuldigd is.
5.7.
Partijen stellen zich beiden nadrukkelijk op het standpunt dat aan belanghebbende op 27 december 2012 de Bewonersvergunning is toegekend. Het Hof zal partijen hierin volgen nu dit standpunt niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en ook in overeenstemming is
met de teksten in de brief en op de factuur van 27 december 2012 (waarin onder meer staat “Toekenning parkeervergunning” respectievelijk “Uw vergunning is toegekend”; zie gecursiveerde teksten in 2.5 respectievelijk 2.6), alsmede met de ‘Ingangsdatum’, de “Begintijd’ en ‘Startdatum’ van de vergunning, zoals die voorkomen op de onder 2.5 tot en met 2.7 vermelde gedingstukken.
5.8.
Voor zover de heffingsambtenaar stelt dat op 27 december 2012 sprake was van een
onder voorwaardeverstrekte vergunning en dat zolang de voorwaarde niet vervuld was, er geen sprake was van een verleende vergunning, verwerpt het Hof dit standpunt. De voorwaarde waar de heffingsambtenaar klaarblijkelijk op doelt zou dan moeten zijn ‘het activeren van de vergunning’. Maar noch in Hoofdstuk 3, Paragraaf 1 (met als aanhef ‘Algemene bepalingen inzake de vergunningen) van de Parkeerverordening, noch elders in de verordening’, wordt de
voorwaardelijkeverlening van een vergunning mogelijk gemaakt. Derhalve concludeert het Hof dat belanghebbende
ópen met ingang
ván27 december 2012 onvoorwaardelijk een vergunning is verleend.
Onverminderd het bovenstaande heeft ook hier te gelden hetgeen het Hof onder ‘De boekhoudvoorwaarde’ overweegt (zie 5.23 e.v.).
5.9.
Het Hof stelt voorop dat nu de parkeervergunning elektronisch is verleend het in artikel 36, lid 2, onder b, van de Parkeerverordening verwoorde voorschrift - dat de parkeervergunning op een bepaalde wijze zichtbaar in het geparkeerde voertuig aanwezig moet zijn - toepassing mist.
5.10.
De heffingsambtenaar stelt zich - gezien zijn verwijzing naar ‘vaste rechtspraak van de Hoge Raad’ in zijn uitspraak op bezwaar - kennelijk op het standpunt dat belanghebbende op 4 en 7 januari 2013 niet voldaan heeft aan de voorschriften die aan de vergunning waren verbonden. Cition schrijft immers voor dat een vergunning na toekenning door de belanghebbende dient te worden geactiveerd (verder het activeringsvoorschrift). Aan dit voorschrift had belanghebbende - zo betoogt de heffingsambtenaar - ten tijde van het parkeren op 4 en 7 januari 2013 (nog) niet voldaan.
5.11.
Belanghebbende stelt daartegenover dat het activeringsvoorschrift een wettelijke basis ontbeert.
5.12.
Omtrent het activeringsvoorschrift oordeelde de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 dat geen rechtsregel de heffingsambtenaar verplichtte om de activeringsprocedure van de parkeervergunning in de wet vast te leggen. Het betrof hier - aldus de rechtbank - “enkel een (logische) vergunningsvoorwaarde dat [belanghebbende] eerst moet betalen alvorens de vergunning aan hem zal worden verleend, van welke [belanghebbende] ondubbelzinnig op de hoogte is gesteld.”
5.13.
Het activeringsvoorschrift is tweeledig en houdt in - zo begrijpt het Hof de heffingsambtenaar - dat een toegekende parkeervergunning pas het door belanghebbende beoogde rechtsgevolg heeft, eenvoudig gezegd, het ‘belastingvrij’ kunnen parkeren, nadat de vergunning is geactiveerd:
  • door de daarvoor verschuldigde belasting (op aangifte) te voldoen (zie artikel 6 Verordening Parkeerbelastingen); hierna de betalingsvoorwaarde, en
  • door vervolgens te wachten totdat Cition de betaalde belasting boekhoudkundig heeft verwerkt (hierna de boekhoud-voorwaarde); met dien verstande
5.14.
Een bestuursorgaan mag uitsluitend die besluiten nemen waartoe de wet haar de bevoegdheid heeft verleend, aldus kort samengevat het in het bestuursrecht geldende legaliteitsbeginsel.
De betalingsvoorwaarde
5.15.
Uit het stelsel van de Verordening Parkeerbelastingen (zie 5.6) volgt dat de betalingsvoorwaarde een wettelijke basis heeft.
5.16.
Artikel 6, lid 2, slotzin, van de Parkeerverordening (het “Voldoen via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt […] met betalen gelijkgesteld”) houdt naar het oordeel van het Hof in dat met het afgeven van een machtiging tot automatische incasso de verschuldigde B-belasting wordt voldaan. Het Hof ziet zijn oordeel bevestigd door de woorden die op de internetpagina onder “mijn Cition” voorkomen, te weten (de vergunning wordt geactiveerd indien) “er een machtiging voor automatische incasso is afgegeven”.
5.17.
Tot de gedingstukken behoort een print van een van de pagina’s van belanghebbendes bij Cition aangemaakte account (zie 2.7). Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat hij aan de op die pagina voorkomende voorwaarden voldaan heeft en één van die voorwaarden was het afgeven van ‘een machtiging voor automatische incasso’. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verklaard dat aangenomen kan worden dat belanghebbende (net als bij een eerdere aanvraag voor een parkeervergunning) een machtiging tot automatische incasso bij het aanvragen van de Bewonersvergunning op 24 december 2012 heeft afgegeven.
5.18.
Op grond van dit een en ander en gelet op artikel 6, lid 2, slotzin, van de Parkeerverordening is het Hof van oordeel dat belanghebbende de verschuldigde B-belasting ten tijde van het aanvragen van de Bewonersvergunning op 24 december 2012 heeft voldaan. Aan het voorgaande doet niet af dat de machtiging, gelet op het versturen van de Factuur, kennelijk pas voor het eerst door Cition is aangewend ten tijde van de betaling van de eerste verlenging van de vergunning.
5.19.
Dat ten tijde van de aanvraag/de verlening van de automatische incasso nog geen sprake was van het doen van aangifte, leidt het Hof niet tot een ander oordeel (vgl. HR 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764, BNB 2001/297).
5.20.
Het voorgaande betekent dat belanghebbende ten tijde van het parkeren op 4 en 7 januari 2013 aan de betalingsvoorwaarde had voldaan.
5.21.
Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan
(1) dat de slotzin van artikel 6, lid 2, van de Parkeerverordening aldus moet worden uitgelegd dat ermee bedoeld is tot uitdrukking te brengen dat de verschuldigde B-belasting ook ‘via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso’ kan worden voldaan (op het moment dat het bedrag op basis van die machtiging door Cition feitelijk wordt ontvangen) - waarmee het in feite een (nagenoeg) overbodige bepaling zou zijn – (2) dat hij niet geschreven is of zou zijn, dan wel (3) dat hij uitsluitend betrekking zou hebben op betalingen ter zake van de verlengingen van de Bewonersvergunning, had belanghebbende ten tijde van het parkeren op 7 januari 2013 naar het oordeel van Hof de verschuldigde B-belasting voldaan. Immers vaststaat dat het belastingbedrag bij Cition op 5 januari 2013 is bijgeschreven (vgl. art. 4:89 Awb).
5.22.
Met betrekking tot het parkeren op 4 januari 2013, voegt het Hof aan het voorgaande toe dat Cition met de volzinnen “Op uw (digitale) bankafschrift kunt u zien wanneer u [de B-belasting] betaald heeft” (zie 2.5) en “de betaaldatum op uw (digitale) bankafschrift” (zie 2.6) bij belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij op 3 januari 2013 - de datum waarop het belastingbedrag van belanghebbendes bankrekening was afgeschreven - de verschuldigde B-belasting had betaald en derhalve ook ten tijde van het parkeren op 4 januari 2013 aan de betalingsvoorwaarde had voldaan.
De boekhoud-voorwaarde
5.23.
Blijkens de artikelsgewijze toelichting bij artikel 36 van de Parkeerverordening mogen er voorschriften aan een parkeervergunning worden verbonden, mits die voorschriften passen bij het doel van de verordening, te weten het reguleren van het parkeren in Amsterdam. Genoemd artikel vermeldt niet wie bevoegd is deze voorschriften vast te stellen. Uit artikel 6 van de Parkeerverordening volgt dat in ieder geval Burgemeester en Wethouders daartoe bevoegd waren (zie 5.4).
5.24.
In geval de heffingsambtenaar meent dat ook Cition die bevoegdheid had, verwerpt het Hof dit standpunt. Nergens in de Parkeerverordening wordt deze bevoegdheid aan Cition toegekend. Het ligt ook niet voor de hand om een heffingsambtenaar een dergelijke regelgevende bevoegdheid toe te kennen.
5.25.
In geval de heffingsambtenaar meent dat Burgemeester en Wethouders van hun wetgevende bevoegdheid als bedoeld in artikel 6 van de Parkeerverordening gebruik hebben gemaakt door een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen waarin de boekhoud-voorwaarde was opgenomen, verwerpt het Hof ook dit standpunt. De heffingsambtenaar heeft niet gesteld in welk algemeen verbindend voorschrift deze voorwaarde zou zijn opgenomen. Het Hof is ook niet gebleken dat een dergelijk voorschrift bestaat. In ieder geval is de boekhoud-voorwaarde niet opgenomen in het ‘Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening stadsdeel Amsterdam-Noord’, dan wel in het ‘Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013 en Parkeerverordening 2009’.
5.26.
Naar het oordeel van het Hof past de boekhoud-voorwaarde ook niet in het Amsterdamse parkeervergunningenstelsel. De voorwaarde is niet nodig in het kader van het voorkomen van misbruik (zie de artikelsgewijze toelichting onder artikel 36, slotzin, 5.4), noch anderszins van belang voor het heffen of invorderen van de B-belasting. Zij lijkt uitsluitend of in ieder geval in overwegende mate een functie te hebben ten behoeve van (de administratie van) Cition, te weten het belang van Cition om de
in de activeringsfaseopgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelastingen niet te hoeven te vernietigen. Dit wordt bevestigd door het feit dat bij contante betaling (zie rechtsoverweging 5.13, slotzin) de boekhoud-voorwaarde niet geldt, dan wel per direct was vervuld. Kennelijk kon Cition de betaling dan direct boekhoudkundig verwerken. Tot slot acht het Hof van belang dat activeren in de regel een handeling is die een belanghebbende
zelf persoonlijkmoet verrichten om er voor te zorgen dat een bankpas, een openbaarvervoerkaart, een telefoonkaart of iets dergelijks werkt. In casu bestaat het activeren uit iets anders, te weten het wachten door een belanghebbende totdat Cition een administratieve handeling heeft verricht. Ook daaruit leidt het Hof af dat de boekhoud-voorwaarde niet past in het Amsterdamse parkeervergunningstelsel.
5.27.
Derhalve concludeert het Hof dat de boekhoud-voorwaarde een adequate juridische basis ontbeert en door de heffingsambtenaar niet gesteld had mogen worden.
5.28.
Ten overvloede voegt het Hof aan het voorgaande toe dat indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gaan dat er voor het stellen van de boekhoudvoorwaarde wél een adequate juridische basis bestond, het volgende heeft te gelden.
Cition heeft aan belanghebbende geschreven dat het activeren geschiedde ‘
doorbijgaande factuur te
betalen’(cursivering Hof), hetgeen ook in de lijn ligt met wat normaliter onder activeren wordt verstaan (zie 5.26). Gelet op rechtsoverweging 5.22, waarin overwogen wordt dat belanghebbende ervan uit mocht gaan dat de verschuldigde B-belasting op 3 januari 2013 was voldaan, is het Hof van oordeel dat Cition bij belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij met ingang van 3 januari 2013 aan de boekhoud-voorwaarde voldeed.
Weliswaar staat er in de onder 2.5 geciteerde brief ook dat de vergunning pas 5 werkdagen na de afschrijving bij belanghebbende is geactiveerd, maar dit is tegenstrijdig met de eerste bedoelde zin (dat het activeren geschiedde ‘door bijgaande factuur te betalen’). Alsdan komt de door Cition gecreëerde verwarring voor haar rekening en risico. Dit geldt zeker nu de verwarring versterkt is doordat in de - op dezelfde datum verstuurde - factuur in plaats van de eerdergenoemde 5 werkdagen een termijn van 3 werkdagen genoemd wordt. Daar komt bij dat onder ‘Mijn Account’ staat (zie 2.7) dat de parkeervergunning binnen één werkdag na de aanvraag wordt geactiveerd, mits belanghebbende aan een aantal voorwaarden voldoet. Nu belanghebbende onvoldoende weersproken heeft gesteld en het Hof ook aannemelijk acht dat hij ten tijde van zijn aanvraag aan die voorwaarden voldeed (zie ook 5.17), kon belanghebbende ook aan deze digitale uitlating van de heffingsambtenaar het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat op 3 januari 2013 aan de boekhoud-voorwaarde voldaan was.
5.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende ten tijde van het parkeren op 4 en 7 januari 2013 over een vergunning beschikte waarvoor de B-belasting was voldaan en dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft aangevoerd (en aannemelijk gemaakt) om te kunnen concluderen dat belanghebbende niet aan de aan de vergunning verbonden (rechtmatig gestelde) voorschriften had voldaan. Derhalve was er sprake van parkeren met een parkeervergunning, zodat uit het stelsel van de wet volgt dat belanghebbende ter zake van het parkeren geen A-belasting verschuldigd was.
Slotsom
5.30.
De slotsom is dat de hoger beroepen gegrond zijn en dat de uitspraak van de rechtbank deels dient te worden vernietigd.

6.Kosten

6.2.1. Nu de door belanghebbende ingestelde hoger beroepen gegrond zijn en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof in beginsel termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb (in verbinding met artikel 8:108 van die wet). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit.
6.2.2. Belanghebbende heeft weliswaar om een proceskostenveroordeling gevraagd, maar hij heeft niet gesteld welke proceskosten hij gemaakt heeft. Ook uit de gedingstukken valt niet af te leiden dat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten sprake is. In ieder geval blijkt niet dat een derde beroepsmatig een in de bijlage bij het Besluit vermelde proceshandeling heeft verricht.

7.Beslissing

Het Hof
  • verklaart belanghebbende niet ontvankelijk, voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de op 27 december 2012 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover die betrekking heeft op de op 4 en 7 januari 2013 opgelegde naheffingsaanslagen;
  • verklaart de tegen die naheffingsaanslagen gerichte beroepen gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de op 4 en 7 januari 2013 opgelegde naheffingsaanslagen, en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 30 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.