ECLI:NL:GHAMS:2014:4597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
200.138.372-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de bouwvergunningaanvraag en de rol van de gemeente in de besluitvorming

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen tegen de gemeente Amsterdam werden afgewezen. De zaak betreft de vraag of de gemeente rechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig een bouwvergunning af te geven voor renovatiewerkzaamheden aan de woning van [appellant]. De rechtbank had vastgesteld dat de gemeente de wettelijke beslistermijn had overschreden, maar had de schadevorderingen van [appellant] afgewezen omdat hij deze onvoldoende had onderbouwd.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken over het bestemmingsplan en door toezeggingen niet na te komen. De rechtbank had de eerste twee gronden verworpen, maar de derde grond, die betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, werd door de rechtbank gehonoreerd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de afspraken die op 23 december 2009 zijn gemaakt tussen [appellant] en de gemeente. Het hof heeft daarom een bewijsopdracht gegeven aan [appellant] om aan te tonen dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.

Het hof heeft de beslissing aangehouden en [appellant] in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen over de gemaakte afspraken en de tijdige indiening van de benodigde stukken. De zaak zal verder worden behandeld in een getuigenverhoor, waarbij de advocaat van [appellant] de getuigen en hun beschikbaarheid moet opgeven. Het hof heeft de zaak op 28 oktober 2014 behandeld en de rolraadsheer heeft het arrest in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.372/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/492274/HA ZA 11-1855
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2014
inzake
[appellant],wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. de Wit te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.C. Beijering-Beck te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna achtereenvolgens [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 november 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 juni 2014 doen bepleiten aan de hand van pleitnotities die aan het of zijn overgelegd, [appellant] door mr. J. de Wit voornoemd en de gemeente door mr. Beijering-Beck voornoemd en mr. D.J. de Jongh, advocaat te Amsterdam.
Voorafgaand aan het pleidooi is door [appellant] nog een akte overlegging productie genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 maart 2013 onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het om het volgende.
2.1
[appellant] heeft in april 2007 het perceel met woonhuis gekocht, gelegen aan de
[adres] te Amsterdam (hierna: de woning). De woning is eind november 2007 geleverd aan [appellant].
2.2
Op 1 en 2 juli 2009 heeft [appellant] bij de gemeente aanvragen (verder: de aanvragen) ingediend voor respectievelijk een bouw- en sloopvergunning voor door hem geplande renovatiewerkzaamheden aan de woning. De gemeente heeft om aanvullende gegevens verzocht, die namens [appellant] zijn verstrekt.
2.3
Bij brief van 26 november 2009 heeft de architect van [appellant], ir. [X] (hierna: [X]), het volgende aan de gemeente geschreven:
“(…)De vergunning is op 2 juli ingediend, en is voor vier weken opgeschort. Dat wil zeggen dat zestien weken na indiening, te weten donderdag 22 oktober 2009, de vergunning verleend had moeten worden. Op dit moment is de datum van 22 oktober vijf weken verstreken. Ik moet daarom constateren dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, of verleend had moeten zijn.Daarom verzoek ik u de afgetekende bouwvergunning per omgaande aan mijnopdrachtgever toe te sturen.”
2.4
Bij brief van 11 december 2009 heeft mr. De Wit (verder: De Wit), de advocaat
van [appellant], de gemeente bericht dat rechtsmaatregelen tegen de gemeente werden overwogen omdat het gerucht ging dat de Gemeente een grove fout had gemaakt door de aanvragen te toetsen aan een bestemmingsplan dat niet in rechte vaststond. Hij heeft daarbij aangedrongen op een bespreking met de gemeente op korte termijn.
2.5
Deze bespreking heeft plaatsgevonden op 23 december 2009. Aanwezig waren
[appellant] met [X] en De Wit. Namens de gemeente was in ieder geval aanwezig [Y] (hierna: [Y]).
2.6
Na de bespreking zijn namens [appellant] nog enkele sommaties aan de Gemeente
verzonden waarbij zij is aangespoord zijn dossier weer ter hand te nemen. Bij brief van 8 april 2010 heeft de gemachtigde van [appellant] het volgende geschreven, voor zover relevant:
“Afgezien van het feit dat u in die bespreking heeft aangegeven dat er inderdaad een fout is gemaakt door de gemeente, gaf u voorts aan dat u in (begin) januari 2010 met een schriftelijke reactie zou komen waarin dan voorts een voorstel zou worden opgenomen hoe deze zaak alsnog snel en correct (en naar ik aanneem voor cliënt zo schadebeperkend mogelijk) zou kunnen worden afgewikkeld.
Inmiddels is een periode van drie maanden verstreken zonder enige inhoudelijke reactie uwerzijds.
Op grond van het vorenstaande verzoek ik u — en zo nodig sommeer ik u — om mij binnen zeven dagen na dagtekening dezes schriftelijk kenbaar te maken wanneer de inhoudelijke reactie van het stadsdeel verwacht kan worden. Wanneer ik van u niet binnen de door mij aangegeven termijn schriftelijk doorkrijg wanneer het stadsdeel de reactie klaar heeft, zal ik cliënt adviseren rechtsmaatregelen te treffen.
Ik hoop oprecht dat het zover niet hoeft te komen maar anderzijds hoop ik dat het u duidelijk is dat cliënt zich niet langer kan permitteren lijdelijk toe te zien hoe zijn schade maandelijks met een bedrag van minimaal EUR 10.000,-- aan financieringskosten oploopt.”
2.7
Op deze brief is geen reactie van de gemeente gekomen. De Wit heeft bij brief van
19 april 2010 de gemeente opnieuw gesommeerd te reageren en met een passende oplossing voor [appellant] te komen. Bij gebreke van een reactie van de zijde van de gemeente is daarna de onderhavige procedure gestart.
2.8
Tijdens de op 30 november 2011 gehouden comparitie hebben partijen afgesproken samen nogmaals naar de aanvragen te kijken. Dit heeft ertoe geleid dat op 21 juni 2012 voor de aangepaste bouwplannen (op grond van nieuwe bestuursrechtelijke wetgeving) een omgevingsvergunning is afgegeven. Tegen deze vergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze inmiddels onherroepelijk is geworden.
2.9
Ten aanzien van het gebied waarin het perceel van [appellant] aan de [adres] te
[gemeente] ligt, heeft vanaf 11 september 1957 het bestemmingsplan Zuider-Amstelkanaal (hierna afgekort als ZA) gegolden. Op 19 april 2007 is het bestemmingsplan Prinses Irenebuurt en omgeving (hierna afgekort als Pl) in werking getreden. Bij uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 27 februari 2008 is (het besluit tot goedkeuring van) dit bestemmingsplan vernietigd, zodat met ingang van die datum het bestemmingsplan ZA weer van kracht is geworden.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in de onderhavige zaak schadevergoeding gevorderd van de gemeente, omdat de gemeente in verschillende opzichten onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens hem. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen die beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is het hoger beroep van [appellant] gericht.
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat (1) het Stadsdeel onjuiste informatie omtrent het vigerende bestemmingsplan aan hem heeft gegeven; (2) het Stadsdeel hem toezeggingen heeft gedaan die het niet is nagekomen, (3) het Stadsdeel onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, althans in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De eerste en tweede grondslag zijn door de rechtbank verworpen. Tegen die beslissingen zijn door [appellant] geen grieven aangevoerd, zodat deze in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
3.3
De derde grondslag is door de rechtbank gehonoreerd, in die zin dat door de rechtbank geoordeeld is dat de gemeente onrechtmatig heeft geoordeeld door - kort samengevat - de wettelijke beslistermijn met enkele jaren te overschrijden, terwijl zij wist dat [appellant] zich op het standpunt stelde dat hij schade zou lijden ten gevolge van het niet kunnen uitvoeren van zijn plannen, maar het Stadsdeel op geen enkele kenbare wijze heeft gereageerd op de aanmaningen van [appellant] (zie tussenvonnis 20 maart 2013, onder 4.11 en 4.12).
Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn schade nader te onderbouwen. In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd, althans dat de gevorderde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt. Alle gevorderde schadeposten zijn derhalve afgewezen.
3.4
De grieven van [appellant] zijn gericht tegen de afwijzing van de verschillende schadeposten. Bij het slagen van een van de grieven van [appellant] zal het hof alsnog moeten ingaan op de door de gemeente in eerste aanleg gevoerde verweren tegen de stelling van [appellant] dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door, kort gezegd, niet tijdig te beslissen. Uit een oogpunt van proceseconomie zal het hof deze verweren dan ook eerst bespreken.
3.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente met onvoldoende voortvarendheid en zorgvuldigheid de vergunningsaanvraag van [appellant] heeft afgewikkeld. De wettelijke beslistermijn is ruim overschreden, nu het Stadsdeel op grond van de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uiterlijk in oktober 2009 op de aanvraag had dienen te beslissen. Er is echter pas beslist op 21 juni 2012. Bovendien wist het Stadsdeel dat [appellant] groot belang had bij een positieve beslissing op zijn aanvraag en had [appellant] diverse aanmaningen gestuurd; het Stadsdeel heeft daarop echter niet kenbaar gereageerd.
3.6
Door de gemeente is aangevoerd dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat [appellant] zijn aanvraag nog diende aan te passen. Volgens de gemeente is tijdens een bespreking die op 23 december 2009 heeft plaatsgevonden, waarbij namens het Stadsdeel Zuid (destijds Stadsdeel Zuideramstel) [Y] aanwezig was, afgesproken dat [appellant] nog een aangepaste bouwaanvraag diende in te dienen. Het ingediende plan paste namelijk niet binnen het Bestemmingsplan ZA (conclusie van antwoord punt 2.5, 2.6, 2.7, 6.2, 6.3).
[appellant] heeft betwist dat op 23 december 2009 afgesproken is dat hij een aangepaste bouwaanvraag zou indienen. [Y] heeft juist gezegd dat het bouwplan paste binnen het bestemmingsplan (proces-verbaal comparitie rechtbank).
3.7
Het hof overweegt het volgende.
Van de bespreking op 23 december 2009 is geen gespreksverslag opgemaakt, althans dit bevindt zich niet bij de processtukken. Wel bevinden zich bij de processtukken verschillende brieven van [appellant], althans van zijn architect [X], die zijn verzonden ná de bespreking op 23 december 2009. In deze brieven wordt, met verwijzing naar de bespreking van 23 december 2009, verzocht om een schriftelijke reactie, die zou zijn toegezegd door het Stadsdeel. Uit deze brieven blijkt dus niet dat afgesproken is dat [appellant] nog een aangepast bouwplan moest indienen. Op deze brieven is in het geheel niet gereageerd van de zijde van het Stadsdeel, en is dus ook niet aangegeven dat [appellant] ten onrechte vraagt om een toegezegde reactie omdat afgesproken was dat hij eerst zijn bouwplan diende aan te passen. Ook overigens is er geen aanwijzing in de producties te vinden dat op 23 december 2009 afspraken zouden zijn gemaakt in de door de gemeente gestelde zin. De gemeente heeft wel gesteld dat er telefonisch zou zijn gereageerd met de mededeling dat het Stadsdeel in afwachting was van een aangepast bouwplan (conclusie van antwoord punt 6.2), maar dit wordt niet gestaafd door enig bewijsmiddel.
Echter, in zijn akte na tussenvonnis (punt 6) heeft [appellant] gesteld dat zijn architect direct in januari 2010 de ‘verzochte stukken’ aan het Stadsdeel heeft toegezonden. In haar antwoordakte na tussenvonnis heeft de gemeente dit betwist (punt 2.3) Voorts heeft de gemeente aangevoerd dat na de comparitie het bouwplan opnieuw moest worden doorgenomen met [X], om na te gaan welke wijzigingen moesten worden doorgevoerd in de bouwaanvraag. Voorts wijst de gemeente op de kostenopgaaf van [X], waaruit blijkt dat hij in januari en februari 2012 nog tekenwerkzaamheden heeft verricht voor de aanpassing van het bouwplan. Deze feiten bevestigen volgens de gemeente dat er in januari 2010 geen aangepast bouwplan is opgesteld en ingediend.
Het hof constateert in dit verband ook dat uit de zich bij de stukken bevindende bouwtekening van [X] lijkt te volgen dat hij een aangepaste tekening heeft gemaakt op 11 januari 2012.
3.8
Gelet op het gemotiveerde verweer van de gemeente en de niet geheel consistente stellingen van [appellant], is het hof van oordeel dat er thans geen duidelijkheid bestaat over de vraag wat er precies is afgesproken op 23 december 2009, of door de architect van [appellant] in januari 2010 nadere stukken aan het Stadsdeel is gezonden (een aangepaste bouwaanvraag?) en of het Stadsdeel toen had kunnen beslissen.
Het hof zal [appellant], als eisende partij, daartoe een bewijsopdracht geven als nader in het dictum te bepalen.
3.9
Het hof zal iedere nadere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
stelt [appellant] in de gelegenheid tot bewijslevering door middel van het horen van getuigen ten aanzien van de volgende feiten:
dat tijdens de bespreking op 23 december 2009 namens het Stadsdeel door [Y] is gezegd dat het door [appellant] ingediende bouwplan paste binnen het vigerende bestemmingsplan ZA en dat is afgesproken dat het Stadsdeel met een schriftelijke reactie zou komen op het bouwplan, althans dat architect [X] in januari 2010 aanvullende stukken heeft aangeleverd bij het Stadsdeel, waarna beslist kon worden door het Stadsdeel;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] daartoe uiterlijk op 18 november 2014 schriftelijk aan het enquêtebureau van het hof, onder opgave van de te horen getuige(n), de verhinderdata van alle partijen, raadslieden en getuigen opgeeft in de maanden november en december 2014 en januari en februari 2015;
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. R.H. de Bock, daartoe als raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen datum;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, R.J.F. Thiessen en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.