In deze zaak gaat het om een hoger beroep van DEXIA NEDERLAND B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. DEXIA is in hoger beroep gekomen van een uitspraak waarin de kantonrechter de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft toegewezen. De zaak betreft zeven leaseovereenkomsten die tussen [geïntimeerde] en DEXIA zijn gesloten tussen 1997 en 2001. De geïntimeerde heeft de leaseovereenkomsten vernietigd op basis van artikel 1:89 BW, omdat zij geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten. DEXIA betwist de vernietiging en stelt dat de bevoegdheid tot vernietiging is verjaard. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen en heeft de argumenten van DEXIA tegen de vernietiging van de leaseovereenkomsten beoordeeld. Het hof oordeelt dat de echtgenote van [geïntimeerde] meer dan drie jaar voor de vernietiging bekend was met de leaseovereenkomsten, wat betekent dat de vernietiging niet meer rechtsgeldig kan worden ingeroepen. Het hof heeft [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen deze stelling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.