Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Oordeel van de rechtbank
€ 1.732,38
€ 908,70
5.Beoordeling van het geschil
1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes opgelegd aan belanghebbende, een eenmanszaak die zich bezighoudt met horeca- en beveiligingsdiensten. De inspecteur had aan belanghebbende meerdere naheffingsaanslagen opgelegd over verschillende tijdvakken, alsook vergrijpboetes wegens het niet voldoen aan de administratieverplichting. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, maar de rechtbank had deze bezwaren ongegrond verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur terecht had vastgesteld dat belanghebbende niet voldeed aan de eisen van de administratieplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk was, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende was niet in staat om aan te tonen dat de naheffingsaanslagen onjuist waren. De klachten van belanghebbende over de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de motivering van de besluiten werden verworpen. Het Hof concludeerde dat de opgelegde vergrijpboetes van 25% van de na te heffen belasting in verhouding stonden tot de ernst van de gepleegde vergrijpen.