Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
2.Het verslag van de advocaat-generaal
3.De voorhanden stukken
4.De behandeling in raadkamer
Linker Range RadioHoogtemeter (LRRA) als een veiligheidsprobleem in plaats van (enkel) een technisch probleem en heeft dienaangaande aanbevelingen gedaan. De Amerikaanse Luchtvaartautoriteit FAA heeft voorts op 11 december 2009 een rapport uitgebracht waarin aanvullende trainingsscenario’s ten behoeve van piloten werden benadrukt, waaronder de mogelijke gevolgen van het niet correct weergegeven worden van de radiohoogtewaarden. Door deze maatregelen is de veiligheid van het vliegverkeer toegenomen, waarmee het maatschappelijk belang voldoende is gediend. Van een specifiek eigen belang van klagers is niet gebleken.
5.De feiten
autothrottleregelt de vliegsnelheid van het vliegtuig door middel van het regelen van de stuwkracht van de motoren. Het vliegtuig is uitgerust met twee radiohoogtemetersystemen: één links (LRRA) en één rechts (RRRA). De
autothrottlemaakt in beginsel gebruik van de hoogtemetingen van de LRRA en de automatische piloot van het RRRA. Als een storing in de metingen van het LRRA door het systeem wordt herkend, maakt de
autothrottlegebruik van het RRRA.
pilot-flying). Op zijn
primary flight displayworden de gegevens vermeld van het RRRA en de rechter automatische piloot was in gebruik. De gezagvoerder kon op het linker
flight displayde gegevens zien van het LRRA.
primary flight displayopnieuw een foutieve hoogte van -8 voet aan. Het RRRA gaf de juiste hoogte aan. De foutieve melding van het LRRA is door het systeem niet herkend als een storing waardoor door de
autothrottleniet werd overgeschakeld naar het RRRA maar de foutieve gegevens van het LRRA gebruikt bleven worden. Als gevolg daarvan ging de
autothrottleover in de
retard flaremodus waarbij de stuwkracht van de motoren tot een minimale waarde wordt teruggebracht door het dichttrekken van de gashendels; een modus die normaliter pas in de laatste fase van de landing - beneden 27 voet - wordt geactiveerd.
localizer-signaal) en de daalhoek (glijpad) naar de landingsbaan aan. Tijdens een normale onderschepping van de signalen van het instrumentlandingssysteem wordt het glijpad van onderaf aangevlogen en onderschept. Door de luchtverkeersleiding werd voor het oplijnen voor de landingsbaan, de Polderbaan, een koers van 210 graden en een hoogte van 2000 voet opgegeven waardoor de
localizer/het
localizer-signaal van de Polderbaan met een verkorte indraai onder een hoek van 30 graden werd aangevlogen. Er werd geen opdracht gegeven tot het dalen naar een lagere hoogte. Dit was een koers die het vliegtuig voorbij het
Fixed Approach Pointen gezien de aangehouden hoogte boven het glijpad van het eindnaderingspad bracht. De
pilot-flyingheeft na het onderscheppen van de
localizerde
autopilottot tweemaal toe een daalinstructie gegeven, hetgeen er toe heeft geleid dat het vliegtuig het signaal van het glijpad heeft onderschept op circa 1300 voet. Nu het vliegtuig versneld moest dalen en snelheid verminderen is de verkeerde werking van de
autothrottledoor de foutieve meting van het LRRA gemaskeerd.
autothrottlesysteem het vermogen van de motoren weer hebben moeten opvoeren teneinde de gewenste snelheid vast te houden. Het commando om de gewenste snelheid te handhaven bleef echter uit. Nadat de landingssnelheid van 144 knopen was bereikt zakte de snelheid van het vliegtuig terug naar 137 knopen en vervolgens naar 109 knopen op een hoogte van 140 meter. Tegelijkertijd volgde de
autopilotde correcte gegevens van het RRRA om het glijpad vast te houden en heeft daartoe de neus van het vliegtuig steeds meer opgetrokken. De te lage vliegsnelheid door de
retard flaremodus en de positie van de neus van het vliegtuig hadden moeten leiden tot een onmiddellijke reactie van de piloten om een overtreksituatie te vermijden. Die reactie kon pas worden vastgesteld toen de
stick shakerwerd geactiveerd die een overtreksituatie aangeeft. Een seconde voor het bereiken van een snelheid van 106 knopen was er sprake van een vermogenstoename door het naar voren schuiven van de gashendels, de eerste zichtbare reactie van de als
pilot-flyingoptredende co-piloot. Kort daarna heeft de gezagvoerder de besturing overgenomen en de neus van het vliegtuig omlaag gebracht teneinde de snelheid te verhogen. Uit de
flight data recorderblijkt dat tijdens de overname van de besturing de
autothrottledie in de
retard flaremodus stond geactiveerd, de gashendels heeft terugbewogen naar de stand “idle”, de minimale waarde. Direct daarna werden de
autothrottleen de
autopilothandmatig ontkoppeld. Gedurende 7 seconden is de stand van de gashandels echter niet handmatig gewijzigd. Uiteindelijk is 9 seconden na de activering van de
stick shakervol gas gegeven en is de neus van het vliegtuig omhoog gebracht om de invalshoek te vergroten. Het vliegtuig bevond zich toen op circa 350 voet en de overtreksituatie kon niet meer worden hersteld. Even later viel het vliegtuig onbestuurbaar uit de lucht.
6.Standpunt van klagers
crash, zou kunnen intreden. Bovendien heeft [beklaagde 2] de falende hoogtemeter ten onrechte gekwalificeerd als een “technisch mankement” in plaats van een “veiligheidsprobleem”.
nautical mile(hierna: NM) van de baandrempel. Volgens de verkeersleidingsprocedure had dat, gelet op de hoogte van het vliegtuig, op minimaal 6,2 NM moeten gebeuren om het glijpad van onderaf te kunnen onderscheppen. De opgedragen koers en hoogte leidde ertoe dat het glijpad van bovenaf moest worden onderschept. Weliswaar mag onder bepaalde voorwaarden het oplijnen van vliegtuigen op het glijpad tussen de 5 en 8 NM worden toegepast. Dat moet dan echter uitdrukkelijk worden aangeboden en daarbij moet opdracht worden gegeven om naar een lagere hoogte te vliegen teneinde het glijpad van onderaf te onderscheppen. Dit is niet gebeurd. Door de door de verkeersleiding opgegeven interceptiekoers kwam het vliegtuig voorbij het
Fixed Approach Pointboven het glijpad op de ILS
Localizer. De verkeersleiding handelde niet volgens de Voorschriften Dienst Verkeersleiding (VDV) en de ICAO-richtlijn. Door deze wijze van oplijnen kon de standaardprocedure van [beklaagde 1] voor het selecteren van de klepstanden en het neerlaten van het onderstel niet op de voorgeschreven wijze worden uitgevoerd, maar moest dit versneld gebeuren vlak voor en tijdens de noodzakelijke (extra) daling ter onderschepping van het glijpad. Dit leidde tot een onstabiele eindnadering – de voorgeschreven handelingen waren niet conform de voorschriften voor het bereiken van een hoogte van 1000 voet voltooid - en gaf extra druk bij de piloten tijdens de onderschepping van het glijpad. In het licht van het voorgaande kan worden gesteld dat de luchtverkeersleiding, in het bijzonder [beklaagde 3], strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
7.Beoordeling van het beklag
autothrottlesysteem,