ECLI:NL:GHAMS:2014:3970

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.131.639-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomsten tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en [geïntimeerde] met betrekking tot vernietiging door echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van DEXIA NEDERLAND B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin de vordering van [geïntimeerde] werd toegewezen. DEXIA is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 4 juli 2012, waarin de kantonrechter oordeelde dat de echtgenote van [geïntimeerde], [X], de leaseovereenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd. DEXIA beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging, maar de kantonrechter heeft dit beroep afgewezen.

Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen. DEXIA heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen. [geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping van de vordering van DEXIA en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft hij ook verweer gevoerd.

Het hof overweegt dat de leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling. De echtgenote van [geïntimeerde] had geen schriftelijke toestemming gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten, waardoor zij het recht had om deze te vernietigen. DEXIA heeft de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de bekendheid van [X] met de overeenkomsten. Het hof acht DEXIA voorshands in het bewijs geslaagd, maar geeft [geïntimeerde] de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. De beslissing over verdere stappen in de procedure is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.131.639/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1266249 DX EXPL 11-278
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 september 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 30 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 juli 2012, gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- akte van [geïntimeerde];
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan de echtgenote van [geïntimeerde], […] (hierna: [X]) de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan.
3.3
De kantonrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat het beroep van Dexia op verjaring niet slaagt en dat [X] de leaseovereenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd. Op die grond is de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en is Dexia veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia op met haar grief.
3.4
Het hof overweegt als volgt. De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd.
3.6
De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomsten. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Dexia voert in dat verband aan dat de maandelijkse betalingen aan Dexia voor de leaseovereenkomsten van twee en/of rekeningen op naam van [geïntimeerde] en [X] zijn gedaan, dat beide echtelieden inzicht in en toegang tot deze rekeningen hebben, dat bankafschriften aan beide echtelieden zijn gericht, dat het salaris van [X] op één van deze rekeningen werd gestort en dat in het algemeen ervan mag worden uitgegaan dat rekeninghouders kennis nemen van op hun rekening betrekking hebbende bankafschriften. Verder heeft Dexia, onder meer, gesteld dat [geïntimeerde] zijn kleinzoon (in 1999) en zijn kleindochter (in 2000) van overeenkomsten mede-eigenaar heeft gemaakt, dat de zoon van [geïntimeerde] en [X] hiervoor toestemming heeft moeten geven en dat het onaannemelijk is dat hier binnen het gezin nooit over gesproken is. Ook stelt Dexia dat de van haar afkomstige post [X] moet zijn opgevallen.
3.7
Het hof acht Dexia voorshands in het verlangde bewijs geslaagd. Het hof komt tot dit oordeel gelet op het tussen partijen vaststaande feit dat de betalingen aan Dexia op grond van de leaseovereenkomsten hebben plaatsgevonden vanaf gezamenlijke rekeningen van [geïntimeerde] en [X] en dat de afschriften van die rekeningen derhalve mede aan [X] waren gericht. Dit gegeven houdt een sterke aanwijzing in dat [X] van de betalingen moet hebben geweten en daarmee ook van het bestaan van de leaseovereenkomsten op de hoogte was. Het is vervolgens aan [geïntimeerde] om overeenkomstig zijn aanbod tegenbewijs te leveren van deze bekendheid. Het hof zal hem hiertoe gelegenheid geven zoals hierna onder 4 is vermeld.
3.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat [X] meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden;
bepaalt dat als [geïntimeerde] dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, die daartoe zitting zal houden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam, op woensdag 3 december 2014 om 9.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [geïntimeerde] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 30 september 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 december 2014 tot 1 februari 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014.