ECLI:NL:GHAMS:2014:3954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.105.892-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomsten en bewijsvermoeden van kennisname

In deze zaak gaat het om de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten tussen de appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de kantonrechter oordeelde dat de echtgenote van de appellant, [X], langer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De appellant heeft primair gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zal verklaren dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd op basis van de artikelen 1:88 en 89 BW. Subsidiair vorderde hij dat Dexia toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door de leaseovereenkomsten aan te gaan zonder te voldoen aan haar informatie- en waarschuwingsplichten.

De kantonrechter had een bewijsvermoeden aangenomen dat [X] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Dit vermoeden werd door de kantonrechter niet ontzenuwd, wat leidde tot een veroordeling van Dexia tot betaling aan de appellant van € 3.694,05. In hoger beroep heeft het hof de getuigenverklaringen van zowel de appellant als [X] in overweging genomen. Het hof kwam tot de conclusie dat het bewijsvermoeden voldoende was ontzenuwd, aangezien [X] verklaarde dat zij nooit een betaling aan Dexia had gezien en sporadisch op de bankafschriften keek.

Het hof oordeelde dat de appellant en zijn echtgenote pas eind 2004 op de hoogte waren geraakt van de leaseovereenkomsten. Het beroep van Dexia op verjaring van de vernietigingsgrond faalde, en het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter. Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van alle door de appellant betaalde bedragen onder de leaseovereenkomsten, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding werden ook aan Dexia opgelegd, en het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.105.892/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 778248 DX EXPL 06-1089
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 september 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 14 september 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, kort samengevat,
primair zal verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd ex de artikelen 1:88 en 89 BW en Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen aan Dexia is betaald onder deze overeenkomst, vermeerderd met rente;
subsidiair zal verklaren voor recht dat Dexia toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door hem de effectenleaseovereenkomsten te doen aangaan zonder te voldoen aan haar informatie- en waarschuwingsplichten,
zal verklaren voor recht dat Dexia de overeenkomsten per 3 mei 2006 had moeten beëindigen en de na die datum door [appellant] gedane betalingen onverschuldigd zijn voldaan, alsmede dat aan schade bestaande uit restschuld in aanmerking moet worden genomen de restschuld die uit deze eindafrekening van 3 mei 2006 volgt,
Dexia zal veroordelen om alle betalingen, na aftrek van uitgekeerde dividenden, die na
3 mei 2006 door [appellant] zijn betaald terug te betalen, vermeerderd met rente,
met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant], met
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033; NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [appellant] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid BW (tijdig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling - gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van hem geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst [appellant] niet bindt.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Tussen [appellant] en Dexia zijn effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen met de contractnummers [nummer] en [nummer] (hierna: de leaseovereenkomsten). Voor de totstandkoming van de leaseovereenkomsten heeft zijn echtgenote [X] (hierna: [X]) geen (schriftelijke) toestemming verleend. [X] heeft bij brief van 20 juni 2007 met een beroep op artikel 1:89 BW de vernietiging van de leaseovereenkomsten ingeroepen.
3.2.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg, voor zover nog van belang in hoger beroep, primair gevorderd dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig door [X] zijn vernietigd en Dexia zal veroordelen om al hetgeen door [appellant] in het kader van de leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald terug te betalen, vermeerderd met rente. Subsidiair heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat Dexia geen aanspraak kan maken op betaling van de restschuld en dat Dexia is gehouden tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde termijnen. In beide gevallen heeft [appellant] veroordeling in de proceskosten gevorderd.
3.2.3.
Dexia heeft zich erop beroepen dat het vernietigingsrecht is verjaard. De kantonrechter heeft een bewijsvermoeden aangenomen, inhoudende dat [X] eerder dan drie jaren voorafgaand aan de vernietigingsbrief van de leaseovereenkomsten op de hoogte ervan is gekomen, door kennisname van afschriften van de mede op haar naam gestelde rekening van welke de (termijnen van de) leaseovereenkomsten betaald werden. Na getuigenverhoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat er van de door [appellant] en [X] onder ede afgelegde verklaringen onvoldoende geloofwaardigheid uitgaat om te kunnen oordelen dat het bewijsvermoeden is ontzenuwd. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van een onaanvaardbare zware financiële last voor [appellant], zodat de schade aan termijnen geheel voor zijn rekening behoort te blijven. De schade aan restschuld is door de kantonrechter voor 1/3 deel voor rekening van [appellant] gelaten wegens eigen schuld. Dexia is veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 3.694,05 met rente en onder compensatie van proceskosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3.
[appellant] stelt in de grieven 1 en 2 dat met betrekking tot de aanvang van de verjaringstermijn ten aanzien van de vernietigingsbevoegdheid ex de artikelen 1:88 en 89 BW niet voldoende is dat de gerechtigde (alleen) weet er “een contract is” zonder dat hij of zij enige notie heeft van de inhoud van het contract en ook geen aanleiding heeft zich ter zake te informeren. [X] wist pas eind 2004 dat de lease-overeenkomsten waren gesloten en dus heeft zij tijdig de leaseovereenkomsten vernietigd. [appellant] meent voorts dat de kantonrechter geen bewijsvermoeden ten gunste van Dexia heeft kunnen aannemen.
Dexia werpt hiertegen op, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad en dit hof, dat feitelijke bekendheid met de leaseovereenkomsten de verjaringstermijn doet aanvangen. De kantonrechter heeft dan ook terecht een bewijsvermoeden aangenomen, aldus Dexia.
3.4.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van de totstandkomings-geschiedenis en uit de redactie van artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW is naar het oordeel van het hof met de maatstaf ‘ten dienste is komen te staan’ tot uitdrukking gebracht dat de betrokkene de bevoegdheid tot vernietiging daadwerkelijk moet kunnen uitoefenen. Van een ‘ten dienste komen te staan’ is onder andere geen sprake als de tot vernietiging bevoegde niet op de hoogte was van het feit dat de desbetreffende rechtshandeling is verricht (en dus ook niet dat een vernietigingsgrond bestaat). De rechtshandeling moet ter kennis van de tot vernietiging bevoegde zijn gekomen, zodat de betrokkene de nietigheid kan inroepen tegenover degenen die partij zijn bij de rechtshandeling. Anders dan [appellant] meent, is voor de aanvang van de verjaringstermijn niet vereist dat [X] bekend was met de feiten waaruit kon worden geconcludeerd dat het om een overeenkomst van huurkoop ging.
3.5.
Voor het hof is aldus uitgangspunt – en dat is in eerdere rechtspraak van het hof ook tot uitdrukking gebracht – dat voor het ten dienste komen te staan van de bevoegdheid tot vernietiging, en daarmee voor de aanvang van de verjaringstermijn, bepalend is wanneer de echtgenoot van wie de toestemming was vereist daadwerkelijk met het bestaan van de betreffende overeenkomst bekend is geworden. Het komt er daarmee op aan wanneer [X] daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de leaseovereenkomsten waarvan zij bij brief van 20 juni 2007 de nietigheid heeft ingeroepen (zie ook de arresten van de Hoge Raad van 28 januari 2011, NJ 2012, 603; LJN: BO6106 en 17 februari 2012, RvdW 2012, 319; LJN: BU6506). In het laatstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad het oordeel van het hof, dat in beginsel met ingang van de ontvangstdatum van het oudste bankafschrift van de en/of-rekening waarop de betalingen op grond van de leaseovereenkomst staan vermeld kan worden aangenomen dat de echtgenote bekend was met de betrokken overeenkomst, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd geacht. Ook daaruit volgt dat voor de aanvang van de verjaringstermijn niet (tevens) is vereist dat de betrokkene (reeds) bekend was met de feiten en omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat het om een huurkoopovereenkomst ging. Bekendheid met het bestaan van de overeenkomst (kenbaar door de betalingen vanaf een bankrekening) is voor de aanvang van de verjaringstermijn voldoende.
3.6.
Dexia heeft terecht niet gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van haar verjaringsberoep op haar rust. Nu [appellant] niet heeft gegriefd tegen de vaststelling door de kantonrechter dat de betalingen van de op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigde bedragen in ieder geval vanaf 30 januari 2003 hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [appellant] en [X] stond, heeft de kantonrechter op goede gronden het onder 3.2.3. genoemde bewijsvermoeden aangenomen. De grieven 1 en 2 falen dan ook.
3.7.
[appellant] werpt in grief 3 op dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat het bewijsvermoeden niet is ontzenuwd, aangezien uit de getuigenverklaring van [X] volgt dat zij nooit op de afschriften keek van de rekening waarmee betalingen aan Dexia zijn verricht. Aldus stelt [appellant] de bewijswaardering door de kantonrechter aan de orde.
3.8.
De kantonrechter heeft [X] en [appellant] als getuigen gehoord.
[X] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Ik heb geen privérekening. We hebben wel een gezamenlijke rekening (…). Sinds ongeveer anderhalve maand doe ik ook aan internetbankieren. (…) Voordat ik internetbankierde, deed ik geen betalingen met acceptgiro’s. Als er iets overgemaakt moest worden, vroeg ik mijn man dat te doen. Ik maak nauwelijks post open, alleen als de naam van mijn kinderen erop staat, mijn eigen salarisstrook, ook al is dat slechts af en toe. (…) Mijn man regelt alle financiën, dat is eigenlijk nooit anders geweest. Mijn man interesseert zich daar ook meer voor. Mij interesseert het niet. (…) We hebben wel eens rood gestaan, daar komt mijn man dan mee. Ik heb ook wel eens zorgen gemaakt over de financiën. Onder andere in 2004 hebben wij om de tafel gezeten om te kijken waarom we er financieel op achteruit gingen. We hebben toen een kind gekregen en ik ging minder werken. Daardoor daalde ons inkomen en hebben we gekeken waar het geld eigenlijk naartoe ging. Mijn man veranderde toen ook van baan en daardoor daalde het inkomen ook. (…) Als we de financiën bespraken, bekeken we niet de financiële stukken. Het is niet zo dat we bijvoorbeeld dan samen de bankafschriften doorkeken. Ik heb ook nooit zelf de bankafschriften bekeken. (…) Toen we in 2004 om de tafel hebben gezeten om een en ander door te spreken, liet mijn man mij een tabelletje zien waarin stond waar ons geld naartoe ging. Dat was omdat we ons beiden zorgen maakten. In dat tabelletje stond onder ander het geld dat we aan Dexia kwijt waren. Ik wist niet dat er zoiets als Dexia was. Ik heb dat ook nooit bij de post gezien. Ik legde de post wel eens weg, maar heb nooit bewust Dexia gezien. (…) Mijn man heeft me uitgelegd dat hij iets afgesloten had, maar niet in detail. (…)
Mijn man verzorgt de belastingaangifte. Dat heeft hij altijd alleen gedaan. Wat er ondertekend moet worden door mij, teken ik, zonder dat ik het doorneem. (…) Als we een grote uitgave moeten doen, zoals een wasmachine of een auto, dan bespreken we dat wel. Dat kijken wij op het saldo om te weten wat we uit kunnen geven. Mijn man kijkt eerst op het saldo om te kijken wat er is. Sinds we internetbankieren, doe ik het ook wel. In de periode dat mijn man de contracten afsloot tot 2007 heb ik nooit op het saldo gekeken. In antwoord op een nadere vraag van de kantonrechter of er een speciale reden voor is dat ik tegenwoordig gebruikmaak van internetbankieren, antwoord ik u dat ik daardoor de kans krijg om wat vaker te kijken op die rekening. Ik vind het een goede zaak om mij daar ook af en toe mee bezig te houden. In antwoord op de vraag van de kantonrechter waarom ik het woord vaker gebruik, antwoord ik dat ik vroeger niet tot nauwelijks op de bankafschriften keek. In antwoord op de opmerking van de kantonrechter dat ik dus wel op afschriften keek, zeg ik u: “Tuurlijk, maar sporadisch en niet gedetailleerd” (…) Bij sporadisch denk ik aan eens per half jaar. Dat was dan per toeval. De post gaat van de deurmat naar het bureau en als dan iets van de kinderen bij zit, kan het gebeuren dat ik ook wel eens andere post openmaak, maar dat bekijk ik dan niet gedetailleerd. Als ik een bankafschrift heb gezien, heb ik gekeken naar het eindsaldo. Ik heb nooit een betaling aan Dexia gezien. Dat weet ik zeker. (…) Ons eerste kind is geboren in oktober 2003, ons tweede kind is geboren in maart 2005. Dat wij in 2004 zijn gaan spreken over de financiën, had niet alleen met de verkorting in arbeidsduur van mijn baan te maken, maar ook met de verandering van werkgever van mijn man. (…) Ik wil nog opmerken dat er naar mijn idee iets in de verklaring niet klopt. Voor zover erin staat dat ik de post lees, is dat niet juist, ik lees alleen de aan mijn kinderen gerichte post.”
3.9.
[appellant] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Buiten mijn verzekeringsagent heb ik met niemand over de overeenkomsten gesproken. Ook niet met mijn vrouw. Ik heb het niet met mijn vrouw besproken, omdat ik de financiële zaken doe. Mijn vrouw heeft daar ook geen omkijken naar. Mijn vrouw is op de hoogte geraakt van de overeenkomsten toen ik van baan ben gewisseld en mijn vrouw minder ging werken. Ik heb toen onze inkomsten en uitgaven in een Excel-sheet gezet. Toen bleek haar dat we beleggingen hadden. In het Excel-sheet heb ik Dexia vermeld en het bedrag per overeenkomst. Dat was aan het einde van het jaar 2004. (…) Als de post bij ons bezorgd wordt, ligt dat meestal op het bureau in mijn postvakje. De financiële post in ieder geval. Ieder van ons pakt de post wel eens op en legt deze op tafel neer. Mijn vrouw pakt post voor haar er wel uit. Maar dan heb ik het over briefkaarten, niet over financiële zaken. Post die aan mij gericht is, maakt ze niet open. Misschien heeft mijn vrouw wel eens een bankafschrift van de en/of-rekening opengemaakt en voor me klaargelegd. Nu u dit dicteert, vul ik aan dat ik overigens nooit zelf heb gezien dat ze dat gedaan had, ik zeg alleen dat ze dat misschien wel een gedaan heeft. Post voor onze kinderen maakt mijn vrouw meestal open, maar ik soms ook wel. Bankpost komt direct bij mij terecht. Mijn vrouw heeft nooit gezegd dat de post van Dexia of LegioLease haar is opgevallen. Bankafschriften bekijkt mijn vrouw niet. Ik berg de afschriften op. (…)
Ik verzamel de gegevens voor de belastingaangifte. Mijn verzekeringsagent vult deze in. Mijn vrouw hoeft de aangifte niet te ondertekenen, dat gaat tegenwoordig digitaal. Vroeger moest ze hem wel ondertekenen, maar dan keek zij deze niet door. Mijn vrouw heeft mij nooit vragen gesteld over de belastingaangifte.
De contracten heb ik afgesloten via een tussenpersoon, deze is bij mij thuis geweest. Mijn vrouw was bij het gesprek niet aanwezig, maar misschien was ze wel thuis. Ik heb mijn vrouw niet verteld over het gesprek met de tussenpersoon. Hij kwam wel eens vaker bij ons thuis langs. (…) Ik heb mijn vrouw niet voor 2004 over de overeenkomsten verteld, naar aanleiding van een Tros Radar-programma. (…)
Ik weet zeker dat mijn vrouw niet op afschriften kijkt. Niet naar het salaris en ook niet naar het saldo. Mijn vrouw kijkt zelfs niet op haar loonstrookjes. Ze heeft geen enkele financiële interesse. (…) Het is juist dat ik een tussentijdse berekening bij Dexia heb opgevraagd. Dat was op advies van de tussenpersoon die mij ook aanraadde om in te stemmen met het Dexia-aanbod. Volgens mij weet mijn vrouw er niet van dat ik die tussentijdse berekeningen heb opgevraagd.”
3.10.
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat door deze verklaringen het bewijsvermoeden voldoende is ontzenuwd. De getuigenverklaring van [X] komt er op neer dat zij sporadisch, eens per half jaar op een bankafschrift keek, maar dan alleen naar het saldo van de bankrekening. Verder heeft ze verklaard dat ze nooit een betaling aan Dexia heeft gezien. De getuigenverklaring van [appellant] bevestigt een en ander, althans doet daaraan geen afbreuk. Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat de getuigenverklaring van [X] op het cruciale punt, te weten het door haar op de hoogte komen van de leaseovereenkomsten door kennisname van de bankafschriften, geen tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd. Zij heeft op dit punt immers niet anders verklaard dan dat ze geen betaling aan Dexia op een rekening-afschrift, die ze zelden heeft bekeken, heeft gezien.
Uit de getuigenverklaring van [appellant], mede gezien de schriftelijke verklaring van hem en [X] van 18 augustus 2009 (productie 4 bij conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis), volgt verder dat [X] pas eind 2004 op de hoogte is geraakt van de leaseovereenkomsten toen [X] en [appellant] om de tafel zijn gaan zitten wegens hun verslechterde financiële situatie.
Uit het voorgaande volgt dat grief 3 slaagt.
3.11.
Nu Dexia in hoger beroep geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof geen aanleiding ziet haar ambtshalve bewijs op te dragen, is de slotsom dat het beroep van Dexia op verjaring van de door [X] ingeroepen vernietiginggrond faalt.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Verder zal Dexia worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen door [appellant] is betaald uit hoofde van de leaseovereenkomsten. De wettelijke rente over de onverschuldigde betalingen tot datum dagvaarding zal worden toegewezen vanaf die datum (8 maart 2006) en dus niet, zoals gevorderd, vanaf de dag van elke betaling omdat daarvoor geen grondslag is gesteld of gebleken. Over de na datum dagvaarding verrichte betalingen zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van elke betaling, aangezien Dexia moet worden geacht vanaf datum dagvaarding in verzuim te zijn. In beide gevallen telkens tot de dag der algehele voldoening. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties, met de gevorderde nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd ex de artikelen 1:88 en 89 BW;
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen al hetgeen Dexia is betaald uit hoofde van de leaseovereenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente over de betalingen tot 8 maart 2006 vanaf die datum en over de nadien verrichte betalingen vanaf de dag van elke betaling, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 208,- aan verschotten en € 787,50 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 381,81 aan verschotten en € 632,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, D.J. Oranje en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014.