ECLI:NL:GHAMS:2014:3891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
13/00129
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijtelling privé-gebruik auto en naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X Beheer BV] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2009, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 23.872 opgelegd, die later werd verminderd tot € 12.564, en een vergrijpboete van € 5.967, die werd verminderd tot nihil. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil betreft de vraag of de kilometers die [X] met de auto heeft gereden naar en van een vakantieadres in Italië als zakelijk kunnen worden gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat, hoewel het bezoek aan de fabriek in Italië een zakelijk doel had, de reis voornamelijk een privé karakter had. De ritten van en naar het vakantieadres in Italië werden als privé aangemerkt, omdat de reis ook een wintersportvakantie betrof. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat niet was aangetoond dat de auto in 2008 voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden was gebruikt.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van de scheiding tussen zakelijke en privédoeleinden bij het gebruik van een ter beschikking gestelde auto. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de kosten en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00129
18 september 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X Beheer BV],gevestigd te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/3652 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 september 2010 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 maart 2007 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) tot een bedrag van € 23.872. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete van € 5.967 opgelegd.
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag en boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 juni 2006, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 12.564 en de vergrijpboete verminderd tot nihil.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 januari 2013 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 maart 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 27 augustus 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. De directie van eiseres wordt gevoerd door [X]. Eiseres is directeur van haar werkmaatschappij [A BV]. Door [A BV] is een auto ter beschikking gesteld aan [X].
2.2.
Op 16 april 2009 heeft een door verweerder uitgevoerd boekenonderzoek plaatsgevonden bij eiseres en [A BV], gericht op de aan hun werknemers ter beschikking gestelde auto’s in de jaren 2006 tot en met 2008. In het op 7 oktober 2009 ten aanzien van eiseres uitgebrachte controlerapport staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

4 Privé-gebruik
(…)
Door de werkmaatschappij, zijnde [A BV], werd een auto ter beschikking gesteld aan [X], directeur van dit bedrijf.
Het betreft een [auto] met kenteken [...].
Deze auto heeft gedurende de periode van 12 maart 2007 tot 12 februari 2009, op naam gestaan van [A BV].
Met ingang van 12 februari 2009 is de auto op naam gekomen van [X].
Door [X] werd een rittenadministratie bijgehouden welke werd vastgelegd in zijn agenda. (…)
4. In het voorjaar van 2008 is [X] naar [de fabriek] gereden in Italië.
Als informatie heeft [X] in eerste instantie laten weten:
“Met [auto] naar [de fabriek] in Italië. Daar stond de nieuwe slijpmachine voor [A BV] klaar voor transport. Korte rondleiding gehad en na 1 kop koffie (waardeloze ontvangst!) direct weer retour naar [A-plaats in Italië] alwaar het gezin inmiddels verbleef. Vervolgens retour naar Nederland.
Privé kilometers: 85.”
De inhoudingsplichtige gevraagd naar de zakelijke noodzaak van dit bezoek omdat de machine reeds voor verzending klaarstond.
Het antwoord luidde:
“Bezoek bestaande uit een overleg en rondleiding was noodzakelijk i.v.m. de aanschaf van een rechtlijnige glas slijpmachine van [de fabriek] in Italië. Door specifieke aanpassingen in het loopwerk van de machine, wilde de directeur de machine draaiend opgeleverd zien voor deze voor transport weer uit elkaar werd genomen. De modificatie is na inspectie nog verder afgesteld. De ontvangst ter plaatse was uitermate koel en minimaal, waardoor na inspectie en een heel klein rondje door de fabriek de terugreis direct is aanvaard in tegenstelling tot de intentie om aldaar de nacht door te brengen. Uit bijgaande bescheiden kunt u afleiden dat de machine op dinsdag 4 maart 2008 in [plaats in Nederland] is gearriveerd en donderdag 6 maart 2008 werkend in ons magazijn is opgeleverd.”
Uit het voorgaande blijkt dat de informatie in tweede instantie afwijkt van die van de ervaringen van [X] zelf.
Mijns inziens kan aangenomen worden dat de ervaring van [X] de juiste was, betrokkene is degene die naar Italië is gereden en heeft geconstateerd dat de slijpmachine daar klaar stond voor transport.
[X] heeft in zijn agenda/rittenadministratie opgenomen dat hij slechts 85 kilometer privé gebruik heeft gemaakt van de auto, ter beschikking gesteld door de werkgever.
Uit informatie van [X] is gebleken dat betrokkene in het voorjaar van het jaar 2008 een vakantie heeft genoten in Italië.
[X] en [zijn echtgenote] hebben twee kinderen die, naar zijn zeggen, reeds in [A-plaats in Italië] verbleven. De [auto] is een stationwagen voorzien van 5 zitplaatsen.
Volgens de agenda van betrokkene is zaterdag 23 maart 2008 de eerste dag van de vakantie naar Italië. Tijdens deze vakantie werd geen rit opgenomen in verband met het bezoek aan [de fabriek].
Uit deze gang van zaken blijkt dat deze reis niet alleen een zakelijk karakter heeft gehad. Uit de informatie van [X] is af te leiden dat het hier niet ging om een bezoek dat van grote zakelijke importantie was.
Immers het was een zeer afgemeten bezoekje, terwijl de slijpmachine reeds klaar stond voor transport.
[X] stelt dat er slechts 85 kilometers zijn gereden die als privé moeten worden aangemerkt. Ik ben echter van mening dat deze reis voornamelijk een privé karakter had, [X] ging immers op vakantie met zijn gezin en was het bezoek aan voornoemde fabriek van bijkomend belang.
De kilometers verreden van het vakantieadres in [A-plaats in Italië] tot de plaats waar de fabriek gevestigd is, kunnen als zakelijk worden aangemerkt. De overige kilometers worden door mij dan ook als privékilometers beschouwd.
In verband met het voorgaande kan het volgende worden geconcludeerd:
(…)
2. Tevens is een rit, in verband met een vakantie met het gezin in het voorjaar van het jaar 2008 naar Italië, voor het overgrote deel als “zakelijk” bestempeld terwijl het hier voornamelijk een privé-rit betrof.
Hierdoor zal de inhoudingsplichtige, in dit geval [X Beheer BV], een correctieverplichting worden opgelegd.
Hiermee kan het volgende worden opgemerkt.
Het privé-gebruik van de auto welke wordt toegerekend aan [X Beheer BV], is beschikbaar gesteld door de werkmaatschappij. Indien bij een concernverhouding zich een situatie voordoet waarbij binnen het concernverband een werknemer een voordeel geniet van een gelieerde onderneming waar hij niet op de loonlijst staat en dit vindt plaats met medeweten van de werkgever wordt dit voordeel op één lijn gesteld met het loon verstrekt in opdracht van de werkgever.
Daar deze situatie zich hier voordoet wordt de correctieverplichting in verband met het toegerekende privé gebruik opgelegd aan [X Beheer BV].
Aangezien deze auto met ingang van 12 februari 2009 op naam van [X] is gezet, ook voor de periode van 1 januari tot 12 februari van dit jaar een correctieverplichting opgelegd.
Indien de niet ingehouden loonheffing niet wordt verhaald op de werknemer zal de niet ingehouden loonheffing over de jaren 2006 tot en met 2008 als netto loon in het lopende jaar worden beschouwd.
(…)

5.Slotopmerkingen

Het onderzoek geeft aanleiding tot correcties.
De gevolgen van het onderzoek heb ik besproken met [Y].
[Y] neemt de volgende correctie voor kennisgeving aan.
(…)
- Auto met kenteken [...] forfaitaire bijtelling voor [X] over de periode van 12 maart 2007 tot en met 27 februari 2009. (…)”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. De aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto wordt hierna aangeduid als “de auto”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de in de naheffingsaanslag begrepen correctie voor het privé gebruik van de auto in het jaar 2008 terecht is. Partijen houdt daarbij uitsluitend verdeeld of de door [X] met de auto gereden kilometers naar [A-plaats in Italië], met uitzondering van 85 kilometer, als zakelijk gekwalificeerd kunnen worden, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting volgt dat [X] op zaterdag 23 februari 2008 met zijn gezin in de auto naar een vakantieadres in [A-plaats in Italië] is gereden, alwaar het gezin een week is verbleven voor een wintersportvakantie. Op maandag 25 februari 2008 is [X] met de auto van [A-plaats in Italië] naar – het op 325 kilometer gelegen – [B-plaats in Italië] gereden, voor een bezoek aan [de fabriek] aldaar. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bezoek een zakelijk karakter had. Diezelfde dag is [X] met de auto teruggekeerd naar zijn vakantieadres. Zaterdag 1 maart 2008 is het gezin teruggereden naar Nederland.
4.2.
Het Hof acht aannemelijk dat het bedrijfsbezoek aan [de fabriek] één van de doelen van de reis naar Italië was en gaat er veronderstellenderwijs van uit dat [X] de fabriek ook zou hebben bezocht indien hij niet reeds in Italië zou zijn geweest voor een wintersportvakantie. Het Hof acht eveneens aannemelijk dat [X] de reis met zijn gezin ook heeft ondernomen met het doel in Italië vakantie te houden.
4.3.
Naar ’s Hofs oordeel is daarmee – voor wat betreft de ritten van Nederland naar [A-plaats in Italië] en omgekeerd – sprake van ritten die zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijke leven van [X] samenhangen, ritten derhalve met zowel een zakelijk doel als een privé doel, waarbij niet kan worden gezegd dat een van beide doelen het hoofddoel is. Alsdan kunnen genoemde autoritten slechts worden aangemerkt als zakelijk, indien zij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van [X] vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet althans niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt (vgl. HR 5 juni 1985, nr. 22 921, ECLI:NL:HR:1985:AW8259, BNB 1985/215 en HR 6 juni 2014, nr. 13/05540, ECLI:NL:HR:2014:1311).
4.4.
Feit van algemene bekendheid is dat wintersportvakanties gemeengoed zijn. Belanghebbende heeft ook niet gesteld dat personen die wat betreft inkomen, vermogen en gezin in dezelfde omstandigheden verkeren als [X], niet althans niet in dezelfde omvang autoritten zouden hebben gemaakt ten behoeve van een wintersportvakantie. Het is voorts evenzeer een feit van algemene bekendheid dat wintersportbestemmingen vanuit Nederland bezien veelal verder weg liggen dan 250 kilometer (heen en terug derhalve meer dan 500 kilometer).
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de autoritten tussen de woning van [X] en [A-plaats in Italië] als privé te worden aangemerkt. Hieruit volgt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto in 2008 voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, zodat de bestreden naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (in verbinding met artikel 8:108 van die wet).

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 18 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.