ECLI:NL:GHAMS:2014:3710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
200.136.920-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van een effectenleaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van een effectenleaseovereenkomst, waarbij de appellant, Dexia Nederland B.V., in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had geoordeeld dat de vorderingen van de geïntimeerde, die de nietigheid van de leaseovereenkomsten had ingeroepen, terecht waren toegewezen. Dexia betwistte de bekendheid van de geïntimeerde met de leaseovereenkomsten en stelde dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard. De rechtbank had vastgesteld dat de geïntimeerde, de echtgenoot van de vrouw die de leaseovereenkomsten had gesloten, niet tijdig op de hoogte was gesteld van deze overeenkomsten. Dexia voerde aan dat de geïntimeerde wel degelijk eerder op de hoogte was, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden voor deze stelling. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde tijdig de nietigheid had ingeroepen en dat de vorderingen van Dexia niet konden worden toegewezen. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere uitlating door Dexia over een specifiek punt, waarbij de beslissing over de proceskosten werd aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.136.920/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1368725 DX EXPL 12-342
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 28 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 11 september 2013, gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- akte van [geïntimeerde];
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 3 april 2013 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn, met uitzondering van de datum van de vernietigingsbrief, waarop het hof hierna zal terugkomen, in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op door wijlen [echtgenote] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan [geïntimeerde] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [geïntimeerde] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat hij voor het aangaan daarvan door zijn echtgenote geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
Ten aanzien van de leaseovereenkomsten I tot en met IV heeft de kantonrechter ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening op naam van [geïntimeerde] en zijn echtgenote.
is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] en zijn dochter [B.M.] als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat [geïntimeerde] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden heeft weerlegd. Ten aanzien van leaseovereenkomst V heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] al eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van leaseovereenkomst V op de hoogte was. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat [geïntimeerde] tijdig de nietigheid heeft ingeroepen van de leaseovereenkomsten. Om die reden zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Met grief I komt Dexia op tegen de vaststelling door de kantonrechter dat (de gemachtigde van) [geïntimeerde] bij brief van 10 mei 2005 de leaseovereenkomsten heeft vernietigd. Zij heeft deze brief niet eerder dan op 15 juli 2005 (als bijlage bij een brief van 13 juli 2005) ontvangen, aldus Dexia. Dexia stelt zich derhalve op het standpunt dat 15 juli 2005 als datum van vernietiging van de overeenkomsten moet worden beschouwd. Dit heeft ook gevolgen voor de wettelijke rente. Met grief III stelt Dexia zich op het standpunt dat hooguit wettelijke rente verschuldigd zou kunnen zijn vanaf 29 juli 2005.
3.8
Juist is, zoals Dexia stelt, dat beslissend is het moment waarop de vernietigingsverklaring door haar is ontvangen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de brief op 10 mei 2005 door zijn advocaat aangetekend en met bericht van ontvangst is verzonden. Een kopie van de ontvangstbevestiging heeft hij als productie overgelegd. Dexia heeft nog niet op deze productie kunnen reageren. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld dit alsnog te doen.
3.9
Met grief II keert Dexia zich tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en de gronden waarop deze berust. Deze grief faalt. Hieromtrent geldt het volgende.
3.1
Evenals de kantonrechter acht het hof ten aanzien van de leaseovereenkomsten I tot en met IV het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd. De getuigen hebben eensluidend verklaard dat [geïntimeerde] zich, toen zijn echtgenote nog leefde, niet met de financiën bemoeide en dat hij de bankafschriften niet inkeek.
3.11
Dexia wijst ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] langer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten op de volgende passage in de getuigenverklaring van [geïntimeerde]:
“Ik wist dat mijn vrouw aandelen had gekocht, maar niet van wie of wat. Toen ik een keer thuis kwam heeft ze mij verteld dat ze aandelen had gekocht. Dat was alles wat ze mij er over verteld heeft. Ze heeft me op het moment dat ze de contracten tekende en de aandelen kocht mij dat verteld toen ik thuis kwam.”Uit deze verklaring kan echter niet meer worden afgeleid dan dat [geïntimeerde] te horen heeft gekregen dat zijn vrouw aandelen heeft gekocht. Dat hij de contracten of andere relevante stukken heeft gezien of anderszins feitelijk op de hoogte is gekomen van de onderhavige overeenkomsten, valt er niet uit af te leiden. Dit is onvoldoende om bewezen te achten dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomsten met het bestaan daarvan bekend is geworden. De getuigenverklaringen bieden ook overigens geen steun voor de stelling van Dexia. Ook het hof komt derhalve tot de slotsom dat het bewijs van de gestelde bekendheid bij [geïntimeerde] niet is geleverd.
3.12
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven.
3.13
De zaak zal nu eerst naar de rol worden verwezen zodat Dexia zich kan uitlaten over het in rechtsoverweging 3.8 bedoelde punt. [geïntimeerde] zal geen gelegenheid voor een antwoordakte worden gegeven, nu hij zich reeds op dit punt heeft uitgelaten.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 september 2014 voor akte uitlating aan de zijde van Dexia;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.