ECLI:NL:GHAMS:2014:3704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
200.136.213-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietverstrekking en zorgplicht van de bank in geval van overcreditering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zij de bank, Intermediaire Voorschotbank B.V., beschuldigen van onrechtmatige daad door het verstrekken van een krediet van €50.000,- in 2008. Appellanten stellen dat dit krediet hen overcrediteerd heeft en dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende informatie in te winnen over hun financiële situatie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bank aan haar zorgplicht had voldaan door de inkomenspositie en verplichtingen van appellanten te toetsen aan de geldende normen ter voorkoming van overcreditering. Appellanten hebben in hoger beroep hun grieven ingediend, waarin zij aanvoeren dat de bank de VFN-gedragscode 2008 heeft genegeerd en dat er sprake was van een forse overkreditering. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de bank niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het hof oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat de bank op de hoogte had moeten zijn van andere kredieten die zij hadden afgesloten. De grieven van appellanten worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.136.213/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/533701/HA ZA 13-44
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2014
inzake
[APPELLANT SUB 1]
en
[APPELLANTE SUB 2]
beiden wonend te [woonplaats]
appellanten
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERMEDIAIRE VOORSCHOTBANK B.V.
gevestigd te Amsterdam
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd, eerstgenoemde appellant [appellant sub 1] en geïntimeerde Voorschotbank.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 16 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Voorschotbank als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging/vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, hun oorspronkelijke vorderingen alsnog zal toewijzen, na vermeerdering/
wijziging van eis, voorts voor recht zal verklaren dat Voorschotbank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar (pre)contractuele zorgplicht en jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, en Voorschotbank zal veroordelen tot vergoeding aan [appellanten] van de door hen uit hoofde van de kredietovereenkomst betaalde en nog verschuldigde rentetermijnen van € 32.835,00, althans € 15.333,50, met veroordeling van Voorschotbank in de kosten van beide instanties, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Voorschotbank heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Voorschotbank heeft op 16 juli 2008 aan [appellanten] een krediet van € 50.000,00 met een rente van 8,7% per jaar verleend. Met dit krediet is een op 8 oktober 2007 door Voorschotbank aan [appellanten] verleend krediet van € 30.000,00 met een rente van 9,1% per jaar afgelost. Het resterende bedrag van € 20.000,00 is aan [appellanten] uitbetaald.
3.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan [appellanten] aanvoeren, in het kader van de kredietverstrekking geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige gedraging van Voorschotbank. Voorschotbank heeft naar het oordeel van de rechtbank aan de op haar rustende zorgplicht voldaan door informatie in te winnen over de inkomenspositie en verplichtingen van [appellanten] en aan de hand van deze informatie te toetsen of het door [appellanten] gewenste krediet binnen de destijds geldende normen ter voorkoming van overkreditering past.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.3.
[appellanten] voeren met de grieven 1 tot en met 4, kort samengevat, aan dat Voorschotbank in strijd met haar zorgplicht hun ten onrechte een krediet van
€ 50.000,00 heeft verstrekt, zodat sprake was van een forse overkreditering. Aldus heeft Voorschotbank jegens hen onrechtmatig gehandeld. [appellanten] hebben er in dit verband in het bijzonder op gewezen dat Voorschotbank de toepasselijke VFN(Vereniging van Financieringsondernemingen Nederland)-gedragscode heeft genegeerd.
3.4.
[appellanten] baseren hun standpunt onder meer op de VFN-gedragscode van 5 juni 2008 (hierna: VFN-code 2008, productie 1 bij memorie van grieven). Zij berekenen de leennorm - ten onrechte door hen aangeduid als leefnorm - op grond van artikel 5 van de VFN-code 2008, waarbij ze gebruik maken van de basisnorm voor de categorie “twee volwassenen met kinderen”. Uit de brief van de AFM aan Voorschotbank van 10 juni 2008 (productie 9 bij gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen) volgt dat de brancheorganisaties, waaronder VFN, de leennorm - in de brief van de AFM aangeduid als “inkomensafhankelijkheid” - na 1 juli 2008 (“later in 2008”) zullen implementeren en voormelde categorie “twee volwassen met kinderen” uiterlijk 1 januari 2009 zal worden toegevoegd aan de bestaande categorieën “alleenstaanden”, “alleenstaanden met kinderen” en “twee volwassenen”. [appellanten] hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat reeds op 16 juli 2008 de leennorm was geïmplementeerd en de categorie “twee volwassenen met kinderen” was toegevoegd. De inhoud van de brief van de AFM van 10 juli 2008 in aanmerking genomen bestaat voorts ontoereikende grond voor het oordeel dat Voorschotbank de VFN-code 2008 in haar rechtsverhouding met [appellanten] op 16 juli 2008 al had behoren toe te passen. Hun berekening is aldus gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en wordt dan ook niet overgenomen door het hof. Voorschotbank is bij haar berekening terecht uitgegaan van de voorganger van de VFN-code 2008.
3.5.
[appellanten] voeren verder aan dat naast de door de rechtbank in aanmerking genomen kredieten ten bedrage van in totaal € 57.511,00 (krediet PrimeLine ad
€ 50.000,00 en extra kredieten ad € 7.511,00, memorie van grieven bladzijde 5) nog een aantal andere kredieten ten bedrage van in totaal € 18.357,00 (kredieten Laser Visa, ICS Visa Card, Fortis, ING, Wehkamp, ICS Master Card ad in totaal
€ 25.868,00, verminderd met de extra kredieten, memorie van grieven bladzijde 4) krediet Prime bestonden in de zomer van 2008. [appellanten] bieden aan deze kredieten te bewijzen. Voorschotbank weerspreekt dat zij op de hoogte was of had kunnen zijn van deze kredieten.
Het hof deelt het standpunt van Voorschotbank. [appellanten] hebben in het Krediet aanvraagformulier (productie 8 bij inleidende dagvaarding) deze kredieten niet vermeld. [appellanten] betwisten niet, althans onvoldoende feitelijk en concreet dat zij ook niet kenbaar waren uit de BKR-registratie (productie 8 bij conclusie van antwoord), zoals door Voorschotbank gemotiveerd aangevoerd in haar conclusie van antwoord onder 28 tot en met 32. Zij geven verder ook niet aan op welke wijze desondanks Voorschotbank ten tijde van de kredietverlening op de hoogte had kunnen zijn van deze kredieten. Nu [appellanten] niet hebben voldaan aan hun stelplicht wordt hun bewijsaanbod gepasseerd.
3.6.
[appellanten] stellen verder dat Voorschotbank fout heeft gehandeld doordat [appellant sub 1] “werd verordonneerd bij zijn werkgeefster een intentieverklaring te bemachtigen (…) terwijl het nog maar de vraag was of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verlengd ging worden. Voor de goede orde: deze is niet verlengd.” Wat betreft genoemde verklaring doelen zij op de door de toenmalige werkgever van [appellant sub 1] ingevulde model-werkgeversverklaring (productie 4 bij memorie van grieven), waarin is vermeld dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij gelijkblijvend functioneren zou worden voortgezet voor onbepaalde tijd.
De gestelde fout van Voorschotbank valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien, in aanmerking genomen dat tussen partijen vaststaat dat de toenmalige werkgever van [appellant sub 1] de verklaring heeft ingevuld. Hieraan zij, ten overvloede, nog toegevoegd dat de stellingen van [appellanten] niets inhouden op grond waarvan gedragingen van de door [appellanten] ingeschakelde tussenpersoon moeten worden toegerekend aan Voorschotbank.
3.7.
Het voorgaande betekent, nu [appellanten] verder geen voldoende gemotiveerde bezwaren hebben aangevoerd tegen de berekening van het verantwoord kredietmaximum door Voorschotbank, dat het hof die, evenals de rechtbank in het vonnis waarvan beroep, overneemt. Uit deze berekening vloeit voort dat geen sprake is geweest van overkreditering. De grieven 1 tot en met 4 falen.
3.8.
[appellanten] betogen in grief 5 dat op Voorschotbank bij het aangaan van de kredietovereenkomst naast haar gewone zorgplicht om overkreditering van hen te voorkomen, ook een bijzondere zorgplicht rustte, die een waarschuwingsplicht inhield om hen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht.
[appellanten] doelen hierbij op de vaste jurisprudentie dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding. Deze zorgplicht strekt ertoe particuliere cliënten te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico's (vgl. HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285, HR 5 juni 2009,
NJ 2012, 182 en HR 8 februari 2013, RvdW 2013, 253). Nu hier sprake is van een eenvoudig, niet complex product, moeten, anders dan bijvoorbeeld in geval van effectenlease of optiecontract, de risico’s indien [appellanten] niet aan hun betalingsverplichtingen (bestaande uit verschuldigdheid van hoofdsom, rente en kosten) zouden voldoen in redelijkheid duidelijk zijn geweest voor [appellanten] Zij hadden bovendien ervaring met het aangaan van een omvangrijk krediet bij Voorschotbank. Daarbij past de gevolgtrekking dat Voorschotbank haar bijzondere zorgplicht niet heeft geschonden. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken. Het voorgaande brengt met zich dat ook geen sprake is van schuldeisersverzuim, wat daar verder ook van zij. Ook grief 5 slaagt niet.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat niet wordt toegekomen aan bewijslevering overeenkomstig het aanbod van partijen.
3.10.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zijn de in het ongelijk gestelde partij en zullen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Daarin ligt besloten dat ook grief 6 niet opgaat.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Voorschotbank begroot op € 683,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, G.B.C.M. van der Reep en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.