ECLI:NL:GHAMS:2014:3689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
23-005029-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verwijderingsbevel burgemeester Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Amsterdam, waarin de verdachte werd veroordeeld voor het niet naleven van een verwijderingsbevel dat was uitgevaardigd door de burgemeester van Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had op 16 november 2010 om 07.10 uur in Amsterdam opzettelijk niet voldaan aan het bevel om zich uit een overlastgebied te verwijderen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 22 augustus 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman.

De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam 2008. De raadsman voerde aan dat het verwijderingsbevel niet rechtsgeldig was, omdat artikel 2.9 van de APV geen bevelsbevoegdheid bevatte. Het hof oordeelde dat de politierechter ten onrechte had overwogen dat het verwijderingsbevel op basis van de APV kon worden gegeven, aangezien deze bepaling niet expliciet de bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een dergelijk bevel vermeldt.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het verwijderingsbevel. Het hof concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om het bevel te geven zoals dat was gedaan, en dat de verdachte niet strafbaar was voor het niet naleven van een onterecht bevel. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van €150,00, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte dat het niet naleven van een bevel van de burgemeester ernstige gevolgen heeft voor de openbare orde en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005029-12
Datum uitspraak: 5 september 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 november 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-241227-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2010 te 07.10 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bespreking gevoerd verweer

Namens de verdachte heeft de raadsman het navolgende naar voren gebracht.
De politierechter heeft ten onrechte overwogen (het hof begrijpt: bewezenverklaard) dat het verwijderingsbevel kon worden gebaseerd op artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: de APV) nu genoemd artikel geen bevelsbevoegdheid omvat. Om die reden dient het vonnis van de politierechter te worden vernietigd.
Het verwijderingsbevel is, gelet op het proces-verbaal (het hof begrijpt: geschrift) van 15 november 2010 van verbalisant [verbalisant], het daarin genoemde mandaatbesluit en de aldaar genoemde instructiebrief, zonder meer gebaseerd op artikel 2.9 van de APV. De burgemeester heeft die bevoegdheid gemandateerd aan verbalisanten zoals [verbalisant]. Nu nergens in genoemde documenten wordt verwezen naar artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet is het onbegrijpelijk en onaannemelijk dat de burgemeester dat ‘kennelijk’ heeft gedaan.
De artikelen 172 en 177 van de Gemeentewet kunnen niet het wettelijk voorschrift opleveren krachtens welk het verwijderingsbevel is gegeven om reden dat artikel 177 van de Gemeentewet zelfstandige betekenis ontbeert en het tweede lid van genoemd artikel de mandatering voor het nemen van besluiten op basis van artikel 172 van de Gemeentewet uitsluit. Dat de burgemeester zelf het besluit heeft genomen en de betreffende verbalisant dat alleen maar heeft uitgevoerd is feitelijk onjuist en druist in tegen de regeling van de artikelen 172 en 177 van de Gemeentewet.
De bevelsbevoegdheid zoals vervat in artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet ziet op redelijk concrete, actuele gevallen en niet op globaal omschreven overtredingen begaan door personen die nog op geen enkele wijze kunnen worden aangewezen. De Hoge Raad laat (het hof begrijpt: in ECLI:NL:HR:2013: 1742) na om aan te geven hoe in dit soort gevallen het mandaatverbod zoals vervat in artikel 177, lid 2 van de Gemeentewet niet aan algemene toepassing van artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet in de weg staat. Ook om die reden dient aan het arrest van de Hoge Raad voorbij te worden gegaan.
Nu zowel de APV als de Gemeentewet geen grondslag kon bieden voor het verwijderingsbevel moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De politierechter heeft in het vonnis waarvan beroep bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de APV namens de burgemeester van Amsterdam gegeven zogenaamd 24-uurs verwijderingsbevel. Nu genoemde bepaling uit de APV niet uitdrukkelijk inhoudt dat de burgemeester gerechtigd is tot het geven van een dergelijk bevel, slaagt het verweer in zoverre en kan het vonnis om die reden niet in stand blijven en zal het worden vernietigd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de burgemeester door het uitvaardigen van het
Mandaatbesluit verwijderingsbevelenvan 31 oktober 2008 de hem in artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet toegekende bevelsbevoegdheid heeft uitgeoefend. Uit opgenoemd proces-verbaal van [verbalisant] volgt dat de verdachte lid 2 van artikel 2.7 van de APV overtrad. In de toelichting op genoemd artikel, dat ook in artikel 2.9 van de APV staat vermeld, wordt gewezen op de bevoegdheden van de burgemeester zoals vermeld in onder meer artikel 172 van de Gemeentewet. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van schending van het mandaatverbod als bedoeld in artikel 177, lid 2 van de Gemeentewet.
Gelet op de van toepassing zijnde bepalingen in de APV, de daarbij gegeven toelichting, het mandaatbesluit en de instructiebrief, is het hof van oordeel dat de gevallen waarin een verwijderingsbevel namens de burgemeester door de bij mandaat danwel ondermandaat aangewezen politieambtenaren kan worden gegeven voldoende concreet zijn omschreven om als dan uitsluitend vast te stellen of iemand aan de gestelde voorwaarden voldoet en vervolgens het door de burgemeester aangegeven besluit te nemen. Dit mandaatsbesluit is derhalve te beschouwen als een mandaat voor specifiek omschreven gevallen en betreft onmiskenbaar een uitvoeringsmandaat. Het hof betrekt bij dit oordeel dat het praktisch gezien ondoenlijk is om de aan de burgemeester toegekende bevoegdheid in deze gevallen zelf uit te oefenen.
Het verweer kan voor het overige niet slagen en wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2010 te 07.10 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 van de Gemeentewet, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bij wijze van subsidiair standpunt het verzoek gedaan om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens rechtsdwaling. Het was voor de verdachte niet voorzienbaar dat de verbalisant niet op grond van de APV bevoegd was om het verwijderingsbevel te geven zoals wel aan de verdachte is gemeld.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat gelet op het proces-verbaal van 16 november 2010 aan de verdachte niet is meegedeeld dat het verwijderingsbevel op grond van artikel 2.9 van de APV is gegeven; het bevel is onder verwijzing naar artikel 2.9 van de APV gegeven. Dit in verband met de geconstateerde orde verstorende gedraging zoals genoemd in artikel 2.7, lid 2 van de APV: gedragingen die er kennelijk op waren gericht om onder meer verdovende middelen of daarop gelijkende waar te kopen of te koop aan te bieden. Hoewel deze verwijzing niet de volledige juridische verantwoording voor het gegeven verwijderingsbevel omvat, leidt dit niet tot de conclusie dat de verbalisant niet bevoegd zou zijn geweest of dat de strafbaarheid van verdachtes gedrag voor hem, verdachte, niet voldoende voorzienbaar zou zijn geweest. Mitsdien is er naar het oordeel van het hof geen sprake van rechtsdwaling.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, geheel voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 200,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een namens de Burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan en worden daartoe vanwege het bevoegd gezag gegeven. Door een dergelijk bevel te negeren frustreert de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid op dat gebied. Tevens getuigt dit gedrag van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 augustus 2014 is de verdachte eerder veelvuldig wegens misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Op grond van dit uittreksel ontstaat de indruk dat in het afgelopen jaar contacten met politie en justitie zijn uitgebleven. Teneinde deze ontwikkeling te bevorderen en rekening houdend met de ontbrekende draagkracht van de verdachte, zoals door zijn raadsman is aangevoerd, acht het hof, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. G.S. Crince Le Roy en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2014.
[...]