ECLI:NL:GHAMS:2014:352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13/00388
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waarde voertuig na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een naheffingsaanslag BPM die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De belanghebbende heeft op 1 november 2010 aangifte gedaan voor de registratie van een Opel Zafira en een bedrag van € 587 aangegeven. De inspecteur heeft echter een naheffingsaanslag van € 2.428 opgelegd, wat leidde tot een bezwaarschrift van de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Gravenhage. Dit hof vernietigde de eerdere uitspraak en de naheffingsaanslag, maar zowel de Staatssecretaris van Financiën als de belanghebbende gingen in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Tijdens de behandeling in het Gerechtshof Amsterdam werd vastgesteld dat de belanghebbende er bewust voor had gekozen om geen stellingen in te nemen over de waarde die door de inspecteur was vastgesteld voor de naheffingsaanslag. Het Hof concludeerde dat de grief van de belanghebbende, die zich richtte tegen de waarde van de auto, ongegrond was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de partijen in eerdere fasen van de procedure hadden afgesproken het geschil te beperken tot de naheffingsmethodiek, waarbij de waarde van de auto niet meer ter discussie stond. De uitspraak van het Hof werd op 13 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00388
13 februari 2014
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] B.V.te Langerak, belanghebbende,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven (Netcar Automotive v.o.f.)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 11/1842 van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 1 november 2010 aangifte van belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ter zake van de registratie van een Opel Zafira 1.9 CDTi Executive met het voertuigidentificatienummer [***] (hierna: de auto) van een te betalen bedrag van € 587.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 november 2010 aan belanghebbende een
naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 2.428.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 17 februari 2011 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof ‘s-Gravenhage ingekomen op 26 april 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het Gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 13 januari 2012 de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.949.
1.5.
De Staatssecretaris van Financiën en belanghebbende hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 28 juni 2013 (hierna: het arrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond verklaard, het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6.
Partijen zijn door het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 augustus 2013 en de inspecteur bij brief van 30 augustus 2013. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
1.7.
Op 13 januari 2014 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Op 14 en 20 januari 2014 zijn nadere stukken, waaronder pleitnotities, ontvangen van belanghebbende. Afschriften van de hiervoor genoemde stukken zijn aan de wederpartij gezonden.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in het arrest, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:
“Uit het vorenstaande volgt dat verwijzing moet volgen voor behandeling van de door het Hof onbehandeld gelaten grief II die is gericht tegen de bij de berekening van de onderhavige naheffingsaanslag gehanteerd(e) waarde van de auto.”

3.Feiten

3.1.
Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten:
“2.1. Eiseres importeert en verkoopt bedrijfsmatig voertuigen.
2.2.
Op 11 oktober 2010 heeft eiseres in Luxemburg een Opel Zafira 1.9 CDTi Executive (hierna: het voertuig) gekocht voor € 7.500, exclusief omzetbelasting en BPM.
2.3.
Op of omstreeks 1 november 2010 heeft eiseres ter zake van de registratie van het voertuig in Nederland aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 587. Aan de aangifte ligt een taxatierapport ten grondslag dat op 1 november 2010 is opgemaakt door [taxateur]. Het rapport vermeldt een inkoopwaarde door handelaren in Nederland van € 1.884. Hierbij is uitgegaan van een inkoopwaarde volgens binnenlandse koerslijst (Autotelex) van € 9.683 waarop een bedrag van € 7.799 aan herstelkosten in mindering is gebracht.”
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
3.2.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de gemachtigde, gedagtekend 10 februari 2011, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Tevens hebben wij inmiddels telefonisch besproken, teneinde bij de Rechtbank ’s-Gravenhage een zo zuiver mogelijke procedure te kunnen voeren over het geschil inzake het ingrijpen in het wettelijk systeem van voldoening van belasting op aangifte en de daarmee gepaard gaande vergoeding van de werkelijke proceskosten, de overige bezwaren in deze procedure in te trekken.”
3.3.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailconversatie tussen de gemachtigde en de inspecteur op 23 februari 2011. In de e-mail van de gemachtigde is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Ik heb gisteren een beroepschrift een VoVo ingediend inzake de Opel Zafira met meldcode 0620 van [X]. Ik heb anders dan eerder per brief toegezegd een uitgebreide motivering ingediend. Immers, hoewel er melding van werd gemaakt in de uitspraak op bezwaar dat ik toegezegd had het geschil te beperken tot de vraag of de naheffingsaanslag juist was opgelegd, kon ik de gevolgtrekking van uw zijde niet ondubbelzinnig opmaken uit de uitspraak op bezwaar.
Wanneer ook bij u de opvatting leeft de zaak in deze zo helder mogelijk voor te leggen aan de Rechtbank Den Haag, verzoek ik u daarvan melding te maken in uw verweerschrift en de mogelijke omissie tussen pp. Omdat ik daarmee instem, levert dat geen verdere problemen op naar ik aanneem”
De inspecteur heeft, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“Uiteraard is onze bedoeling – overeenkomstig uw brief – het geschil te beperken tot de naheffingsmethodiek.”
De gemachtigde heeft daar vervolgens als volgt op gereageerd:
“Bedankt!”
3.4.
In de pleitnota in eerste aanleg van de gemachtigde is opgenomen:
“De Inspecteur heeft terecht gesteld dat in deze kwestie uitsluitend de hoogte van de naheffingsaanslag nog wordt betwist, en partijen overeenstemming hebben bereikt de zgn. “inkoopwaarde nieuw” niet verder in dit geschil te beslechten.”
3.5.
In het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is opgenomen:
“Eiseres verklaart desgevraagd dat het klopt dat partijen het geschil willen beperken tot de vraag of de naheffingsaanslag rechtsgeldig is opgelegd en dat de door verweerder vastgestelde waarde van de auto niet in geschil is.”
3.6.
In het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof ‘s-Gravenhage is opgenomen:
“De gemachtigde van belanghebbende:
De hoogte van de naheffingsaanslag wordt niet bestreden.”
3.7.
De rechtbank heeft in punt 4.8. van haar uitspraak het volgende overwogen:
“Verweerder heeft bij het controleren van de aangifte en het taxatierapport geconstateerd dat eiseres op basis van het taxatierapport een aanzienlijk lagere waarde voor het voertuig heeft aangegeven dan het bedrag dat zij voor het voertuig heeft betaald. Hoewel in deze procedure uiteindelijk niet in geschil, overweegt de rechtbank niettemin dat verweerder er gelet op het grote verschil tussen beide bedragen van mocht uitgaan dat eiseres niet de volledige materieel verschuldigde belasting heeft aangegeven en dat een naheffingsaanslag zou moeten worden opgelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de waarde van het voertuig aan de hand van een tweetal koerslijsten door verweerder als vertrekpunt niet onredelijk is.”
3.8.
Grief II in het hoger beroepschrift van belanghebbende luidt als volgt:

Grief II
De rechtbank heeft miskend dat verweerder er gelet op het grote verschil tussen beide bedragen van mocht uitgaan dat eiseres niet de volledige materieel verschuldigde belasting heeft aangegeven en dat een naheffingsaanslag zou moeten worden opgelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de waarde van het voertuig aan de hand van een tweetal koerslijsten door verweerder als vertrekpunt niet onredelijk is.”

4.Geschil in hoger beroep na verwijzing

4.1.
Verwijzing heeft plaatsgevonden ter behandeling van de in hoger beroep aangevoerde grief II.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen teneinde het Hof grief II van belanghebbende te laten behandelen. Deze grief richt zich blijkens overweging 6.4 van het verwijzingsarrest tegen de bij de berekening van de onderhavige naheffingsaanslag gehanteerde waarde van de auto.
5.2.
Vast staat dat partijen reeds in de bezwaarfase afgesproken hebben het geschil te beperken. Partijen verschillen van mening over de inhoud en reikwijdte van deze afspraak.
Naar het oordeel van het Hof kan uit de onder 3.2. tot en met 3.6. vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, geen andere conclusie worden getrokken dan dat partijen in onderling overleg het geschil hebben beperkt tot de naheffingsmethodiek en dat de vastgestelde waarde niet (meer) in geschil is.
Het Hof concludeert dat belanghebbende welbewust ervoor heeft gekozen om geen stellingen te betrekken betreffende de door de inspecteur voor de berekening van de naheffingsaanslag vastgestelde waarde en in zoverre, voor zover aan de orde, zijn stellingen dienaangaande uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft prijsgegeven.
5.3.
Volledigheidshalve overweegt het Hof nog dat uit het verwijzingsarrest niet kan worden afgeleid dat de Hoge Raad afstand heeft willen nemen van zijn bestendige jurisprudentie dat een ingetrokken grief niet wederom in een hogere instantie als geschilpunt in de rechtsstrijd kan worden toegelaten (vgl. HR 4 oktober 2013, nr. 11/03207, ECLI:NL:HR:2013:781; HR 14 augustus 2009, nr. 08/00066, ECLI:NL:HR:2009:BN5125; HR 10 december 2010, nr. 09/05017, ECLI:NL:HR:2009: BO6786). Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de inspecteur te kennen heeft gegeven niet in te stemmen met het opnieuw toelaten van de desbetreffende grief, leidt dit tot de conclusie dat het hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot grief II ongegrond is.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Nu het hoger beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank
Aldus gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 13 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.