Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Daarbij komt dat het geschil(…)
in behandeling was bij[Flynth]
en niet valt in te zien waarom aan [Z] toerekenbaar is dat[Flynth]
heeft nagelaten eerder het observatieverslag op te vragen”(rov. 4.13). In het eindvonnis van 27 februari 2008 is geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de beroepsfouten van [Z] hebben geleid tot schade bij [geïntimeerde] waarna de vordering tegen [Z] is afgewezen. In het hoger beroep tegen dat vonnis heeft dit hof in zijn tussenarrest van 28 september 2010 overwogen en beslist - anders dan de rechtbank - dat
“nu het GAK zich bij de voorbereiding van het besluit van 19 oktober 1999 niet heeft vergewist van de juistheid van de samenvatting van het observatierapport er een gerede kans bestond dat het besluit in een bestuursrechtelijke procedure de rechterlijke toets niet zou hebben doorstaan”(rov. 3.11) en
“dat [geïntimeerde] door het niet tijdig instellen van het beroep door De Lint tegen het besluit van 19 oktober 1999, de gerede kans heeft gemist dat het beroep had geleid tot vernietiging van het besluit en/of het treffen van een regeling met het GAK/LISV/UWV over de vordering. De gemiste kans wordt door het hof schattenderwijs vastgesteld op 75%”(rov. 3.16) en tot slot, dat de door Flynth geëntameerde verzet- en herzieningsprocedures tegen het besluit van 19 oktober 1999 beide
“feitelijk kansloos waren”(rov. 3.22). Bij eindarrest van 19 april 2011 zijn de vonnissen van de rechtbank Amsterdam vernietigd en is [Z] alsnog veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van schadevergoeding wegens, onder meer, door Flynth aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten in verband met de procedure tegen [Z] (rov. 2.2 in verbinding met rov. 2.8).
grieven 1 en 2bestrijdt Flynth dat [geïntimeerde] rechthebbende is op de vordering. Het hof oordeelt als volgt.
- dat zij handelen ieder voor zich in privé, alsmede als beherende vennoten van vof Piccolo met handelsregisternummer 34047048;
- dat comparant sub 2 ([X]) per 1 januari 2001 uit de vennootschap wenst te treden en dat als gevolg daarvan de vennootschap per die datum is ontbonden;
- dat alle baten en alle schulden van vof Piccolo worden toegedeeld en geleverd aan comparant sub 1 ([geïntimeerde]) onder de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan comparant sub 2 wegens overbedeling.
grief 3herhaalt Flynth haar beroep op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Meer in het bijzonder richt de grief zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de klachtplicht van [geïntimeerde] eerst met het tussenarrest van 28 september 2010 is aangevangen. Volgens Flynth moet [geïntimeerde] met elke negatieve beslissing in het tijdvak van 23 juni 2003 tot begin 2006 (het hof begrijpt: de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de herzieningsprocedure van 16 februari 2006) met de gestelde fout bekend worden verondersteld en is de klachtplicht uiterlijk op het laatstgenoemde tijdstip aangevangen. Het hof oordeelt als volgt.
grief 4beroept Flynth zich op schending van de klachtplicht op grond van haar algemene voorwaarden. Ook indien wordt gerekend vanaf het tussenarrest van 28 september 2010 heeft [geïntimeerde] niet op de voet van de algemene voorwaarden tijdig - want niet binnen 30 dagen na de ontdekking van de gestelde fout - geklaagd, aldus Flynth.
grief 6betoogt Flynth dat [A] de leiding had over de verzet- en herzieningsprocedures en dat haar was opgedragen om de instructies van [A] te volgen en dat daarom - zo begrijpt het hof dat is bedoeld - het verweten handelen uitsluitend aan [A] moet worden toegerekend en dat haar daarvan geen enkel verwijt treft. Voor de onderbouwing van dit betoog wordt verwezen naar (de citaten uit) de overgelegde correspondentie tussen [A] en Flynth en tussen [A] en de verzekeraar van [Z].
grief 7komt Flynth op tegen het oordeel van de rechtbank - kort samengevat - dat de verzetprocedure op voorhand kansloos was en daarom als een beroepsfout moet worden aangemerkt. Flynth bestrijdt dat de procedure op voorhand kansloos was. Zij voert daartoe aan dat de termijnoverschrijding
van het verzet(onderstreping van het hof) verschoonbaar was omdat [Z] had nagelaten om [geïntimeerde] tijdig te informeren over de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep (MvG onder 123). Ten tijde van het instellen van het verzet (27 november 2003) gold volgens vaste rechtspraak dat te late mededeling door de gemachtigde (het hof begrijpt dat is bedoeld: aan [geïntimeerde] van het besluit van 19 oktober 1999) niet in de risicosfeer viel van de belanghebbende en destijds dus leidde tot verschoonbare termijnoverschrijding, aldus Flynth (MvG onder 125).
grief 8bestrijdt Flynth dat de herzieningsprocedure op voorhand kansloos was. Als overwogen, was het verzoek om herziening gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] niet eerder bekend was met het proces-verbaal omdat het GAK in strijd met haar zogenoemde vergewisplicht had nagelaten het stuk in de bezwaarprocedure in te brengen. Flynth betoogt ook in hoger beroep dat het proces-verbaal daarmee gold als nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 lid 1 Awb op grond waarvan een verzoek om herziening van het besluit van 19 oktober 1999 gerechtvaardigd was.
grief 10wordt - kort samengevat - betoogd dat Flynth zonder de fout van [Z] de haar verweten fout niet zou hebben gemaakt. Als [Z] tijdig beroep had ingesteld hadden de verzet- en herzieningsprocedures niet gevoerd hoeven worden, aldus Flynth.
grief 13klaagt Flynth dat zij in eerste aanleg ten onrechte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt en in het verlengde daarvan ten onrechte is veroordeeld in de kosten van het geding. Waar de vordering voor een groter deel is afgewezen dan is toegewezen - aldus subsidiair Flynth - hadden de kosten minst genomen moeten worden gecompenseerd.