ECLI:NL:GHAMS:2014:296
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens te late aankondiging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. Het betreft een ontnemingszaak waarin het Openbaar Ministerie (OM) de veroordeelde had aangesproken tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een veroordeling voor het telen van hennep. De politierechter had eerder op 8 juli 2011 de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag aan de Staat. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het hof heeft in zijn uitspraak de ontvankelijkheid van het OM beoordeeld. Het hof oordeelde dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de officier van justitie zijn voornemen om een ontnemingsvordering aanhangig te maken niet tijdig heeft aangekondigd. Volgens artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de officier van justitie uiterlijk bij het houden van het requisitoir aan de verdachte kenbaar te maken of hij voornemens is een ontnemingsvordering in te stellen. In dit geval heeft de officier van justitie dit nagelaten, waardoor de veroordeelde in zijn belangen is geschaad.
Het hof concludeert dat de veroordeelde erop moest kunnen vertrouwen dat de zaak definitief was afgedaan, nu het vonnis in de strafzaak onherroepelijk was geworden. De late aankondiging van de ontnemingsvordering heeft het gerechtvaardigde vertrouwen van de veroordeelde geschaad. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en het OM niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.