ECLI:NL:GHAMS:2014:2910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
200.126.599-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit van besloten vennootschap en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep inzake de vernietiging van een besluit van de besloten vennootschap RBOC "FORT MARKENBINNEN" BV. De appellant, die in deze procedure optreedt tegen de BV en de stichting RBOC, heeft in eerdere procedures zijn standpunt uiteengezet over de gevolgen van de vernietiging van de besluiten. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijkheid om een vergelijking te maken tussen de situatie vóór de vernietiging van de besluiten en de huidige situatie. Beide partijen hebben ingestemd met deze aanpak, waarbij RBOC heeft aangegeven dat de financiële verhouding tussen partijen centraal staat.

Het hof heeft vastgesteld dat RBOC een nadere, met stukken onderbouwde, standpuntbepaling moet geven, inclusief jaarrekeningen van de BV over de jaren 2006 tot en met 2013 en een schatting voor 2014 en 2015. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten, zodat de gegevens en standpunten besproken kunnen worden. De comparitie is gepland op 24 oktober 2014, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen, vertegenwoordigd door iemand die bevoegd is om een schikking aan te gaan.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen de benodigde stukken tijdig moeten indienen en dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de comparitie heeft plaatsgevonden. Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het hof en openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.126.599/01
zaak- en rolnummer rechtbank Alkmaar : 132847/HA ZA 11-627
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. F.P. Klaver te Alkmaar,
tegen
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RBOC “FORT MARKENBINNEN” BV,
gevestigd te Markenbinnen, gemeente Graft-De Rijp,
2.
de stichting STICHTING RBOC “FORT MARKENBINNEN”
gevestigd te Markenbinnen, gemeente Graft-De Rijp,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.F. Goemans te Amsterdam.
Partijen worden [appellant] en RBOC (geïntimeerden samen) dan wel de BV en de Stichting genoemd.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 21 januari 2014 (per abuis in de kop gedateerd 21 januari 2013) hebben partijen elk een akte genomen.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In rechtsoverweging 3.12 van het tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijkheid dat reeds thans, in deze procedure, een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie die zou hebben bestaan als de besluiten niet waren genomen en de rechten van [appellant] onder het WinstcertificatenReglement waren gerespecteerd tot het einde van die regeling enerzijds en de (huidige) situatie, waarin het WinstcertificatenReglement tot een voortijdig einde is gekomen anderzijds.
Beide partijen hebben laten weten met die aanpak in te kunnen stemmen. RBOC heeft daarbij opgemerkt dat zij er dan vanuit gaat dat louter de financiële verhouding tussen partijen aan de orde is, niet de (eventuele) andere juridische en praktische gevolgen van de vernietiging van de besluiten. Hoewel [appellant] zich daarover niet expliciet heeft uitgelaten begrijpt het hof zijn akte zo, dat ook hij -conform de bedoeling van het hof- van dat zelfde uitgangspunt uitgaat.
2.2
[appellant] heeft reeds een inhoudelijke, cijfermatige uitwerking van zijn standpunt gegeven, RBOC heeft dat niet gedaan en heeft verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld dat alsnog te kunnen doen.
Die gelegenheid zal haar worden gegeven. Een dergelijke nadere, met stukken onderbouwde, standpuntbepaling van RBOC is noodzakelijk. Daarbij zal de onderbouwing in elk geval dienen te bestaan uit de jaarrekeningen van de BV over de jaren 2006 tot en met 2013 alsmede een beredeneerde schatting over de jaren 2014 en 2015 (omdat de regeling tot april 2015 loopt). Als RBOC nog niet over de jaarrekeningen beschikt zal zij die dienen vast te stellen.
2.3
Het komt het hof geraden voor om een comparitie van partijen te gelasten om de gegevens en de wederzijdse standpunten en berekeningen met partijen te bespreken.
Deze comparitie zal gelast worden op een zodanig ruime termijn dat de jaarstukken door RBOC kunnen worden vastgesteld, en dat RBOC op basis daarvan tot een berekening kan komen, die wordt overgelegd in deze procedure. Vervolgens dient [appellant] voldoende tijd te hebben om daarop, nog voor de comparitie, te reageren, zodat een zinvolle en gelijkwaardige discussie ter comparitie mogelijk is.
Als RBOC deze stukken niet overlegt zal het hof daaraan de consequenties verbinden die hij geraden acht.
Ter comparitie zal getracht worden met partijen tot overeenstemming te komen. Indien dat niet mogelijk blijkt, zal het hof beslissen aan de hand van de dan beschikbare gegevens en hetgeen ter zitting wordt toegelicht en medegedeeld.
2.4
Het voorgaande brengt mee, dat bedoelde comparitie zal worden gelast en dat partijen in verband daarmee op de hierna te vermelden wijze bedoelde stukken in het geding dienen te brengen.
2.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 2.4 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op vrijdag 24 oktober 2014 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen en hun advocaten op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 19 augustus 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van oktober 2014 tot januari 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
bepaalt dat RBOC om uiterlijk op 9 september 2014 de onder 2.2 bedoelde stukken aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij dient toe te zenden;
bepaalt dat [appellant] om uiterlijk op 7 oktober 2014 de onder 2.3 bedoelde reactie aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij dient toe te zenden;
bepaalt dat partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) andere bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum dienen toe te zenden aan de raadsheer‑commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.