Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
Verder verklaart [X] dat voor derden ook kenbaar was dat stukken voor de Belastingdienst in persoon aan hem kon worden betekend; zijn naam staat namelijk vermeld onderaan het dwangbevel. Wie googelt op ‘directeur centrale administratie belastingdienst’ vindt ook zijn naam.
[X] was destijds directeur van de Belastingdienst/Centrale Administratie en als zodanig de bevoegde persoon om namens de Belastingdienst op te treden en handelingen te verrichten. Zijn naam was ook vermeld onder het dwangbevel, zodat dit kenbaar was voor Continental BV. In het dwangbevel is bovendien vermeld dat de Ontvanger van de Belastingdienst tot het einde van de tenuitvoerlegging woonplaats kiest op het adres Stationsplein 50 te Apeldoorn. Gebleken is dat [X] feitelijk ook kantoor hield op dit adres. Dat bezwaar moest worden gemaakt bij de Belastingdienst in Heerlen, maakt dit niet anders. Ook dit was derhalve kenbaar voor Continental BV. Bovendien is door [X] verklaard dat het genoemde adres ook voor het publiek toegankelijk was en dat bij de balie gevraagd had kunnen worden naar [X]. Dat dit anders was, is onvoldoende gebleken uit de door Continental BV ingenomen stellingen en overgelegde stukken. Dat in de praktijk stukken door de deurwaarder bij de balie pleegden te worden afgegeven, betekent niet dat het niet mogelijk was om stukken aan [X] te doen betekenen en evenmin dat afgifte van stukken bij de balie als betekening in persoon valt aan te merken.
Dit leidt het hof tot de conclusie dat alleen een betekening van het verstekvonnis aan [X] een betekening in persoon zou hebben opgeleverd. Nu daarvan geen sprake is geweest, heeft de verzettermijn geen aanvang genomen op 17 juni 2011.
Het hof volgt deze stelling niet. In het faxbericht is juist vermeld dat [Z] niet bekend is met de inleidende dagvaardingen die aan de ontvangen verstekvonnissen ten grondslag hebben gelegen, zodat de Belastingdienst niet kan vaststellen voor welke dwangbevelen en op welke gronden betrokkenen verzet hebben ingesteld. Onder die omstandigheden kan niet gesproken worden van een daad van bekendheid; uit het bericht blijkt immers dat juist géén sprake is van bekendheid met de materiële inhoud van de vonnissen. Gelet daarop kan ook geen zijn van een eerdere daad van bekendheid.
Nu het debat tussen partijen hierover nog weinig uit de verf is gekomen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om een akte te nemen, waarin zij hun standpunt ter zake nog nader kunnen toelichten.