ECLI:NL:GHAMS:2014:2788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
200.138.514/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen notaris inzake onjuiste verklaring van erfrecht en informatieplicht

In deze tuchtrechtelijke procedure staat de notaris centraal, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat. De zaak betreft een klacht van klagers, de erfgenamen van de overleden erflaatster, tegen de notaris die hen ten onrechte als erfgenaam heeft aangemerkt. De erflaatster had in haar testament haar echtgenoot als enige erfgenaam benoemd, maar de klagers, als stiefkinderen, betwisten dit. De notaris heeft op basis van de toenmalige rechtspraak een verklaring van erfrecht opgesteld waarin hij de echtgenoot als enig erfgenaam benoemt. Het hof oordeelt dat de notaris niet zomaar had mogen aannemen dat de echtgenoot als enig erfgenaam kon worden aangemerkt, gezien de jurisprudentie en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast heeft de notaris een onjuiste verklaring afgegeven over de beslaglegging op de tegoeden van de nalatenschap, wat leidt tot de maatregel van berisping. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de kamer en verklaart de klachtonderdelen a. en d. gegrond, terwijl b. en c. ongegrond worden verklaard. Klagers worden niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.138.514/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : AL/2013/42
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 juli 2014
inzake:
[notaris],
notaris te [gemeente],
appellant,
t e g e n
1. [naam],
wonende te [gemeente],
2. [naam],
wonende te [gemeente],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P.G. Knoppers, advocaat te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant (hierna: de notaris) is bij een op 6 december 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 11 november 2013, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerden (hierna: klagers) tegen de notaris deels gegrond en deels ongegrond heeft verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd.
1.2.
Van de zijde van klagers is op 13 januari 2014 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Op 28 maart 2014 en 9 april 2014 zijn van de zijde van de notaris in totaal zes exemplaren van een kopie van een verklaring van erfrecht van 26 oktober 2009 ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2014. Klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers en de notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
In deze zaak gaat het – kort gezegd – om het volgende. De vader van klagers (hierna: vader) is op 8 januari 2004 overleden. Vader was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam] (hierna: erflaatster), de stiefmoeder van klagers. Vader en erflaatster hebben ieder op 6 december 1999 een testament gemaakt. In het testament van erflaatster is – voor zover van belang – opgenomen:

Ik benoem tot mijn enige erfgenaam van mijn nalatenschap mijn echtgenoot, met toepassing van de regels voor plaatsvervulling[…]”.
Erflaatster is op 5 april 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam] (hierna: [X]). Erflaatster is op 8 september 2009 overleden. Op verzoek van [X] heeft de notaris – zowel op 26 oktober 2009 als op 25 november 2009 – een verklaring van erfrecht opgemaakt. In beide verklaringen wordt [X] als enig erfgenaam van erflaatster aangeduid. De rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 17 november 2010 – onder meer – voor recht verklaard dat klagers krachtens plaatsvervulling als enige erfgenamen van erflaatster hadden te gelden, welk vonnis door het gerechtshof Arnhem bij arrest van 26 juni 2012 is bekrachtigd.

4.Het standpunt van klagers

Klagers verwijten de notaris het volgende.
a. In de verklaring van erfrecht van 25 november 2009 heeft de notaris ten onrechte opgenomen dat erflaatster [X] als enig erfgenaam heeft achtergelaten. Vanwege deze beroepsfout hebben klagers gerechtelijke procedures moeten voeren en in dat kader voor een bedrag van € 55.122,01 aan kosten gemaakt.
b. De notaris heeft de gelden van de nalatenschap van erflaatster over laten boeken naar zijn derdengeldrekening, zonder hiervoor voorafgaand toestemming te vragen aan klagers.
c. Ondanks herhaald verzoek hiertoe weigert de notaris, ook na de gerechtelijke uitspraken, tot overdracht van de gelden van de nalatenschap en het dossier aan een door klagers aangewezen notariskantoor, - [notariskantoor] - , over te gaan.
d. Met betrekking tot de beslaglegging op 13 november 2009 door klagers op de zich onder de notaris ten behoeve van [X] bevindende tegoeden, heeft de notaris ten onrechte in de verklaring derdenbeslag van 7 december 2009 opgenomen dat de beslaglegging geen tegoeden heeft getroffen. Op deze laatste datum is namelijk een bedrag van € 79.585,45 naar de derdengeldrekening van de notaris overgeboekt.
e. Ten onrechte heeft de notaris een factuur van ongeveer € 9.000,00 aan klagers in rekening gebracht. Klagers hebben de notaris nooit enige opdracht verstrekt.

5.Het standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft de stellingen van klagers betwist en zich – voor zover van belang – als volgt verweerd. In eerste instantie leek het testament van erflaatster niet onduidelijk en dus niet voor uitleg vatbaar. Met de door klagers ingeschakelde notaris, mr. [naam] (hierna: [notaris Y]), is afgesproken in de verklaring van erfrecht [X] als enig erfgenaam van erflaatster op te nemen. Ook is met [notaris Y] afgesproken dat de notaris de gelden van de nalatenschap zou opvragen om de lopende rekeningen te voldoen en het saldo op de derdengeldrekening zou houden. In ieder geval zijn klagers hierdoor niet geschaad. Het beslag van klagers heeft op 7 december 2009 geen tegoeden getroffen, hetgeen de notaris in de verklaring van beslagleging van gelijke datum heeft opgenomen. De notaris zag tot zijn verbazing op het bankafschrift van 8 december 2009 dat de dag ervoor een bedrag van € 79.585,45 naar zijn derdengeldrekening was overgeboekt. Met betrekking tot het verzoek van klagers tot uitkering van de gelden over te gaan, heeft de notaris ervoor gekozen eerst de uitkomst van de gerechtelijke procedures af te wachten. Bovendien is van belang dat de gelden uit de nalatenschap onderdeel uitmaken van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflaatster en [X].
5.2.
In hoger beroep heeft de notaris – voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
De kamer heeft ten onrechte overwogen dat de notaris de verklaring van erfrecht heeft opgesteld om de gelden van de nalatenschap onder zich te krijgen. Naar de stand van de toenmalige rechtspraak was de notaris namelijk ervan overtuigd dat de inhoud van die verklaring juist was. In dit verband verwijst de notaris naar het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:911). De notaris heeft op 26 oktober 2009 een eerste verklaring van erfrecht opgesteld. Die verklaring is tot stand gekomen op de dag van het telefonische overleg met [notaris Y], maar vóór ontvangst door de notaris van de brief van [notaris Y] van diezelfde datum. Ter zitting heeft de notaris toegelicht de verklaring van erfrecht van 25 november 2009 te hebben opgesteld nadat was gebleken dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster geen standaardwerk zou betreffen. In deze laatste verklaring is daarom de persoon van de boedelgevolmachtigde gewijzigd. Uit de door de notaris overgelegde correspondentie blijkt dat hij direct heeft gereageerd op het verzoek van klagers om informatie. Ter zitting heeft de notaris in dat verband aangevoerd afgelopen december de voor klagers relevante stukken uit het dossier naar het door klagers ingeschakelde notariskantoor [notariskantoor] te hebben gestuurd. Het betreft niet het complete dossier, omdat de notaris ook beschikt over stukken die alleen betrekking hebben op [X]. Dat de notaris onjuist zou hebben gecommuniceerd met betrekking tot informatie uit het dossier, zoals de kamer heeft overwegen, is dan ook niet juist. Verder miskent de kamer dat de verklaring van beslaglegging ingevolge de wet een verklaring betreft per de datum van beslaglegging. Dat was 13 november 2009, zodat de op 7 december 2009 ontvangen gelden niet door het beslag werden getroffen, aldus de notaris.

6.De beoordeling

6.1.
Vooropgesteld wordt dat in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige geen ruimte bestaat om een schadevergoeding toe te kennen. Daarvoor staat eventueel de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open. De kamer heeft dan ook terecht overwogen dat het al dan niet toewijzen van de door klagers gevraagde schadevergoeding niet tot haar bevoegdheden behoort. Klagers zullen daarom in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.2.
De kamer heeft ten aanzien van klachtonderdeel e. ter zitting vastgesteld dat ook de notaris van mening is dat de door hem aan klagers in rekening gebrachte nota ten laste van [X] komt en heeft dit klachtonderdeel als ingetrokken beschouwd. Nu partijen zich in hoger beroep alleen hebben gericht op de klachtonderdelen a. tot en met d., verstaat het hof dat op klachtonderdeel e. niet behoeft te worden beslist. Dit klachtonderdeel wordt daarom (ook) in hoger beroep als ingetrokken beschouwd. Het hof is van oordeel dat het algemeen belang ook geen voortzetting van de behandeling van dit klachtonderdeel vordert.
6.3.1.
Met betrekking tot klachtonderdeel a. wordt het volgende overwogen.
Eerst in hoger beroep is gebleken dat de notaris zowel op 26 oktober 2009 als op 25 november 2009 een verklaring van erfrecht heeft opgemaakt. In de procedures bij de rechtbank Arnhem en bij het gerechtshof Arnhem, alsook in de onderhavige procedure is steeds uitgegaan van de verklaring van erfrecht van 25 november 2009. Daarom zal hierna als wordt gesproken van de verklaring van erfrecht, de verklaring van erfrecht van 25 november 2009 worden bedoeld.
De notaris heeft aangevoerd dat hij op grond van de stand van de toenmalige rechtspraak ervan overtuigd was dat de inhoud van de door hem opgestelde verklaring van erfrecht - met daarin [X] gemeld als enig erfgenaam van erflaatster - juist was.
6.3.2.
Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Over testamenten waarin de erflater bepaalt dat tot (enig) erfgenaam wordt benoemd: ‘mijn echtgenote/echtgenoot” bestaat een aanzienlijke jurisprudentie (zie onder meer - naast de lagere rechtspraak hierover - de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003, JOL 2003/305, van 3 december 2004, NJ 2005/58 en van 31 januari 1997, NJ 1998/327). Naar het oordeel van het hof heeft de notaris naar de stand van de toenmalige rechtspraak juist niet zomaar mogen aannemen dat [X] als enig erfgenaam van erflaatster had te gelden. Immers, in het testament van erflaatster is opgenomen:

Ik benoem tot mijn enige erfgenaam van mijn nalatenschap mijn echtgenoot, met toepassing van de regels voor plaatsvervulling[…]”.
In het bijzonder het van toepassing verklaren van de regels voor plaatsvervulling had voor de notaris een reden moeten zijn vraagtekens te zetten bij het door [X] gestelde erfgenaamschap. Ten tijde van het opmaken van haar testament was erflaatster gehuwd met vader en was zij derhalve de stiefmoeder van klagers. Klagers zouden bij overlijden van vader in zijn plaats als erfgenamen van erflaatster opkomen. Bovendien hebben klagers, bijgestaan door [notaris Y], van het begin af aan betwist dat [X] erfgenaam van erflaatster was (zie bijvoorbeeld de brief van 26 oktober 2009 van [notaris Y] aan de notaris). In zijn e-mail van 6 oktober 2009 schrijft de notaris – voor zover van belang – aan [notaris Y]:

Het testament van 6 december 1999 laat helaas, gelet op de gewijzigde omstandigheden, aan duidelijkheid te wensen over”.
Kennelijk was de notaris op dat moment niet ervan overtuigd dat [X] op grond van het testament van erflaatster als (enig) erfgenaam had te gelden. Het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 waarnaar de notaris verwijst, mist hier toepassing. In die zaak had erflaatster, ten tijde van het opmaken van het testament ongehuwd, haar broer in haar testament als erfgenaam benoemd enkel om te voorkomen dat haar ouders zouden erven. Door het later door erflaatster aangegane huwelijk was hiervoor volgens de Hoge Raad een alternatief gekomen.
6.3.3.
Op grond van het voorgaande deelt het hof dan ook het oordeel van de kamer dat de notaris niet zomaar heeft mogen besluiten een verklaring van erfrecht op te stellen waarin [X] tot erfgenaam van erflaatster is benoemd. Dit betekent dat de kamer dit klachtonderdeel terecht gegrond heeft verklaard.
6.4.
Ten aanzien van klachtonderdeel b. heeft de kamer – kort gezegd – het volgende overwogen. De notaris heeft niet onjuist gehandeld door de gelden van de nalatenschap over te laten boeken naar zijn derdengeldrekening. Van belang is dat de notaris in dat verband niet alleen met klagers van doen had, maar ook met [X] die, nog daargelaten dat hij van mening was erfgenaam te zijn, ook in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was geweest met erflaatster, welke gemeenschap van goederen door het overlijden van erflaatster was ontbonden. Het hof deelt dit oordeel van de kamer en de gronden waarop het berust.
6.5.
Met betrekking tot klachtonderdeel c. wordt met betrekking tot de twee subonderdelen het volgende overwogen.
Dossier
Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard de voor klagers relevante stukken uit het dossier afgelopen december naar het door klagers ingeschakelde notariskantoor [notariskantoor] te hebben gezonden. Nu klagers dit niet hebben weersproken, moet ervan worden uitgegaan dat deze stelling van de notaris juist is. Dit subonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Gelden
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notaris niet klachtwaardig heeft gehandeld door de gelden van de nalatenschap niet over te boeken naar een rekening van een door klagers aangewezen notaris(kantoor). Die gelden maken immers onderdeel uit van een groter geheel, namelijk de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflaatster en [X]. Ook dit subonderdeel van dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.6.
Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt het volgende overwogen.
Artikel 476a, tweede lid, sub a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de verklaring van beslaglegging dient te bevatten de met redenen omklede opgave
of de derde-beslagene al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden(cursief gedeelte door het hof), dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft. De rechtsverhouding tussen [X] en de notaris is ontstaan op het moment dat de notaris de opdracht van [X] aanvaardde om in het kader van het overlijden van erflaatster de vermogensrechtelijke kwesties af te wikkelen en op die grond op enig moment de gelden van de nalatenschap onder zich zou krijgen. Op het dagafschrift van 8 december 2009 van de derdengeldrekening van de notaris staat bij de overboeking van 7 december 2009 vermeld “
conform afspraak uw kenmerk[…]”. Van de notaris mocht worden verwacht dat hij op de hoogte was van die overboeking, mede in verband met de door hem op te stellen verklaring. De in hoger beroep geponeerde stelling van de notaris dat de op 7 december 2009 ontvangen gelden niet door het beslag werden getroffen, omdat de verklaring van beslaglegging ingevolge de wet een verklaring betreft per de datum van beslaglegging, zijnde 13 november 2009, kan hem op grond van het voorgaande dan ook niet baten. Verder diende de notaris ook op grond van lid 2, sub f., van vorenbedoeld wetsartikel in de verklaring van beslaglegging de verdere gegevens die voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig mochten zijn op te nemen.
Het hof deelt dan ook het oordeel van de kamer dat de door de notaris op 7 december 2009 opgestelde verklaring met de constatering dat de beslaglegging door klagers geen tegoeden heeft getroffen onjuist is, omdat op die datum een bedrag van € 79.585,45 naar de derdengeldrekening van de notaris was overgeboekt. Hierbij wordt opgemerkt dat het in ieder geval op de weg van de notaris had gelegen de erfgenamen te informeren over de op 7 december 2009 naar zijn derdengeldrekening overgeboekte gelden. Ook had de notaris zijn verklaring dienen aan te passen in die zin dat daarin werd opgenomen dat naar zijn derdengeldrekening op 7 december 2009 een bedrag was overgeboekt.
Met de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.
6.7.
Het hof rekent het de notaris met name aan dat hij zonder nader onderzoek en ondanks de zienswijze van klagers, bijgestaan door [notaris Y], in de verklaring van erfrecht [X] als enig erfgenaam van erflaatster heeft opgenomen. De notaris diende op de hoogte te zijn van de jurisprudentie over de problematiek met betrekking tot testamenten als de onderhavige en had zich in deze terughoudend moeten opstellen. De maatregel van berisping wordt daarom gepast en geboden geacht.
6.8.
Nu het hof deels tot een andere beslissing dan de kamer komt - en ook deels op andere gronden - en een andere maatregel verbindt aan de verwijtbare handelingen van de notaris, zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid geheel worden vernietigd.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun verzoek om schadevergoeding;
- verstaat dat klachtonderdeel e. is ingetrokken;
- verklaart de klachtonderdelen a. en d. gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de klachtonderdelen b. en c. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 juli 2014 door de rolraadsheer.