In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ivoor en delen van dieren, in strijd met de Flora- en faunawet en de Basisverordening EG nr. 338/97. De tenlastelegging betrof twee zaken, waarbij de verdachte op 7 mei 2011 op Schiphol slagtanden en kunstvoorwerpen van ivoor heeft ingevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon aantonen dat de ingevoerde voorwerpen onder de vrijstellingsregeling vielen, omdat deze niet bewerkt waren vóór 1947. De verdachte had geen geldige EU-certificaten voor de invoer van deze goederen, wat leidde tot de conclusie dat de invoer verboden was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 6.000,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verboden invoer van ivoor, wat in strijd is met de internationale regels ter bescherming van bedreigde diersoorten. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.