ECLI:NL:GHAMS:2014:2610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
23-000714-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van de Belastingdienst door valse aanvraag Kinderopvangtoeslag en witwassen van ontvangen bedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van oplichting van de Belastingdienst door het indienen van valse aanvragen voor Kinderopvangtoeslag. Het hof achtte bewezen dat de verdachte, met opzet en door middel van valse gegevens, de Belastingdienst heeft bewogen tot de uitbetaling van een bedrag van €36.780,00. De verdachte had geweten dat zijn kinderen niet bij een kinderopvang verbleven, maar heeft desondanks de toeslag aangevraagd. Het hof oordeelde dat de verdachte ook betrokken was bij het witwassen van het ontvangen bedrag, door het te besteden aan sieraden, kleding en andere uitgaven. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof vond dat de verdachte bewust betrokken was bij de aanvraag en dat hij de Belastingdienst op grove wijze had opgelicht. De verdachte werd eerder veroordeeld, maar niet voor fraude gerelateerde feiten. Het hof legde een gevangenisstraf van 12 weken op, waarvan een deel voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor zowel oplichting als witwassen. De uitspraak benadrukt de ernst van fraude met overheidsregelingen en het misbruik van vertrouwen in de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-000714-13
datum uitspraak: 7 juli 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 81-292518-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december 2009 tot en met 17 mei 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvra(a)g(en) Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvra(a)g(en) (A-91-D-01 en A-91-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [zoon/dochter verdachte 1] (vanaf 1 januari 2009) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang 1] (gedurende 230 uur per maand) (A-91-D-01) en/of
- [zoon/dochter verdachte 2] en/of [zoon/dochter verdachte 1] (beiden vanaf 2 januari 2009) kinderopvang geniet(en) bij [kinderopvang 2] (respectievelijk gedurende 135 en 230 uur per maand (A-91-D-02),
waardoor verdachte en/of zijnr mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvra(a)g(en) Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag,
waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van 36.780 euro, althans enig geldbedrag;
2:
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2010 tot en met 18 februari 2011 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, en/of een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 36.780 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte voor een bedrag van circa 12.000 a 13.000 euro sieraden gekocht en/of de inrichting van zijn huis betaald en/of kleding gekocht voor zichzelf en zijn kinderen en/of een gedeelte contant opgenomen en uitgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde en omdat het hof tot een andere strafoplegging en motivering daarvan komt dan waartoe de politierechter besloten heeft.

Bewezenverklaring

Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, surfend op het internet, toevallig op een website terechtkwam die informatie gaf over (het aanvragen van) Kinderopvangtoeslag. Hij heeft de informatie gelezen en heeft met behulp van deze website een formulier aangevraagd, dat hij thuis gestuurd kreeg in een blauwe envelop als van de Belastingdienst, voorzien van een antwoordnummer. De verdachte heeft op dit formulier schriftelijk zijn persoonlijke gegevens ingevuld en het per post opgestuurd. Hij heeft op dit formulier, naar zijn uitdrukkelijke verklaring, geen informatie verstrekt met betrekking tot een met name genoemd opvangadres van de kinderen, het aantal uren dat zij opvang genoten, dan wel zijn DigiD-code. Hijzelf heeft nooit zijn DigiD-code gebruikt. Behalve hijzelf beschikken slechts zijn nicht en zijn belastingadviseur over zijn DigiD-code/gebruikersnaam.
De verdachte vangt twee van zijn kinderen (alleen in het weekeinde) thuis op en dacht dat hij daarom recht had op Kinderopvangtoeslag, aldus zijn stelling.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de verdachte de Belastingdienst niet met opzet heeft opgelicht. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat de verdachte niet goed kan lezen of schrijven en dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt, dat hij zelf en digitaal de elektronische aanvraag met de valse gegevens heeft ingediend. De raadsvrouw stelt zich voor, dat de website waar de verdachte op terechtkwam geen officiële Belastingdienst website is geweest, dat mogelijk de nicht of de belastingadviseur de gegevens van de verdachte hebben aangevuld met de valse gegevens en dat zij (of één van hen), met behulp van de DigiD-code van de verdachte, de elektronische aanvraag hebben gedaan.
Aangezien de verdachte niet wist dat hij geen recht had op de Kinderopvangtoeslag, wist hij evenmin dat het ontvangen geld afkomstig was van een misdrijf en is er geen sprake van het witwassen van dit bedrag.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de beide hem ten laste gelegde feiten.
Bespreking van het verweer
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende naar voren gekomen.
De verdachte werkte niet in 2009, hij ontving een uitkering van ongeveer € 850,00 per maand. Zijn beide zoons verbleven in dat jaar op doordeweekse dagen bij hun moeder, de ex-echtgenote van de verdachte. In het weekend waren zij bij de verdachte. Dan genoten zij geen opvang in een instelling.
De belastingdienst heeft in december 2009 over het jaar 2009 op naam van de verdachte een elektronische aanvraag Kinderopvangtoeslag ontvangen voor de beide zoons van de verdachte, met daarin vermeld de naam van de instelling waar de kinderen werden opgevangen, het aantal uren opvang en een hoger inkomen (uit dienstbetrekking) dan verdachte aan uitkering ontving (A-91-D-01 en A-91-D-02). Bij het indienen van de aanvraag is gebruik gemaakt van de DigiD gebruikersnaam van verdachte. De inloggegevens van de DigiD-code zijn door de Belastingdienst naar zijn huisadres verstuurd (proces-verbaal van verhoor, A-91-V-01, p. 17).
De Belastingdienst heeft geen schriftelijke aanvraag voor Kinderopvangtoeslag van de verdachte ontvangen (Proces-verbaal van ambtshandeling A-091-AH-02, p. 48).
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Belastingdienst eerst twee beschikkingen gestuurd met daarin de bedragen aan Kinderopvangtoeslag die zouden worden uitgekeerd en op basis waarvan deze waren berekend (onder meer op grond van het soort instelling waar de kinderen werden opgevangen en het aantal uren, A-091-D-03 en 04) en is vervolgens overgegaan tot uitbetaling aan de verdachte van een geldbedrag van in totaal € 36.780,00.
De verdachte heeft verklaard, dat hij dit gehele bedrag heeft uitgegeven aan verschillende zaken. Hij heeft voorts verklaard dat hij het niet vreemd vond dat de Belastingdienst hem in 2010 enkele grote bedragen uitkeerde en dat hij ervan uitging dat dat gebeurde naar aanleiding van de door hem ingediende papieren aanvraag, die correcte gegevens bevatte. Hij weet niet hoe het mogelijk is dat uit zijn naam een digitale aanvraag bij de Belastingdienst is ingediend (proces-verbaal van verhoor, A-91-V-01).
De meest voor de hand liggende conclusie die getrokken kan worden uit de objectieve feiten zoals die uit het dossier naar voren komen – en welke het hof in de bewijsmiddelen zal opnemen – is dat de verdachte bewust betrokken is geweest bij de digitale aanvraag van de genoemde toeslag, die met behulp van zijn relevante persoonlijke gegevens, met name van zijn DigiD, en uit zijn naam is gedaan en waarin gegevens omtrent kinderopvang van zijn beide zoons zijn opgenomen die onjuist zijn.
Hiertegenover stelt de verdediging een lezing van de uit het dossier naar voren komende feiten die naar het hof begrijpt als alternatief scenario is bedoeld op grond waarvan tot vrijspraak zou moeten worden geconcludeerd. Deze lezing acht het hof echter volstrekt onaannemelijk en wel om de volgende redenen.
Het is niet aannemelijk dat derden die – nog afgezien van de vraag hoe dat die derden is gelukt – over de DigiD-code en inloggegevens van de verdachte beschikten, een website van de Belastingdienst hebben nagebouwd waar de verdachte toevallig al surfend op terecht is gekomen, de verdachte op zijn verzoek een formulier hebben toegestuurd in een blauwe envelop met een antwoordnummer, dit formulier hebben ontvangen, hiervan de persoonlijke gegevens van de verdachte hebben overgenomen in een digitale aanvraag, die hebben ingediend met gebruikmaking van verdachtes DigiD-code en inloggegevens en vervolgens de substantiële bedragen aan toeslag die voor de twee kinderen werden verstrekt, op de rekening van de verdachte hebben laten bijschrijven, zonder daar zelf financieel van te profiteren.
Evenmin is voor te stellen dat degenen die wel regulier over die DigiD-code en inloggegevens van de verdachte beschikten, namelijk de nicht van de verdachte en diens boekhouder, apart van de verdachte – die immers volgens eigen zeggen al ergens bij iemand een papieren aanvraag had ingediend – en zonder diens medeweten maar wel te zijnen behoeve een electronische aanvraag Kinderopvangtoeslag hebben gedaan waarin zowel juiste informatie met betrekking tot de persoonlijke gegevens van de beide zoons van de verdachte zijn opgenomen als ook volstrekt verzonnen informatie omtrent kinderopvang, zonder dat de verdachte deze gegevens aan hen zou hebben verstrekt. Dat laatste is echter volgens de verdachte niet gebeurd.
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden die het hof in beginsel redengevend acht voor het bewijs van het de verdachte ten laste gelegde en het gebrek aan een redelijke en aannemelijke verklaring van de zijde van de verdachte of anderszins die aanleiding kan geven tot een andere conclusie, is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting met voldoende zekerheid is vast te stellen, dat de verdachte ofwel zijn Digid-code heeft gebruikt om de (electronische) aanvraag zelf te doen, ofwel deze code en zijn persoonlijke gegevens en die van zijn kinderen aan een ander heeft verstrekt die de aanvraag voor hem heeft gedaan. In beide gevallen is hij bewust betrokken geweest bij het invullen van onjuiste gegevens met als doel de Belastingdienst te bewegen tot het onterecht uitbetalen van een aanzienlijk geldbedrag.
De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte dit niet gedaan kan hebben, aangezien hij hiervoor niet voldoende kan lezen of schrijven wordt overigens weersproken door zijn eigen verklaring over het lezen van websites over kinderopvangtoeslag en het doen van een papieren aanvraag.
Het hof acht bewezen, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de te bezigen bewijsmiddelen, dat de verdachte de Belastingdienst heeft opgelicht en dat hij vervolgens, wetende dat het van de Belastingdienst ontvangen geld van misdrijf afkomstig was, dit geldbedrag heeft witgewassen door het zonder meer te gebruiken voor de aankoop van allerhande goederen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 20 december 2009 tot en met 17 mei 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft verdachte - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvragen (A-91-D-01 en A-91-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat
- [zoon/dochter verdachte 1] (vanaf 1 januari 2009) kinderopvang geniet bij [kinderopvang 1] (gedurende 230 uur per maand) (A-91-D-01) en
- [zoon/dochter verdachte 2] en [zoon/dochter verdachte 1] (beiden vanaf 2 januari 2009) kinderopvang genieten bij [kinderopvang 2] (respectievelijk gedurende 135 en 230 uur per maand (A-91-D-02),
waardoor verdachte de suggestie heeft gewekt dat de persoon genoemd op de aanvragen Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag ten bedrage van 36.780 euro;
2:
hij in de periode van 31 maart 2010 tot en met 18 februari 2011 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, een geldbedrag van in totaal 36.780 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, immers heeft verdachte voor een bedrag van circa 12.000 à 13.000 euro sieraden gekocht, de inrichting van zijn huis betaald en kleding gekocht voor zichzelf en zijn kinderen en een gedeelte contant opgenomen en uitgegeven.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de overwegingen die hiervoor zijn weergegeven.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
oplichting;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door een hechtenis van 100 dagen.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de straf(maat) het volgende aangevoerd.
De verdachte werkt op dit moment met behoud van uitkering als stratenmaker. Hij betaalt in delen zijn schuld aan de Belastingdienst. Hij houdt als gevolg daarvan per maand onvoldoende geld over om zijn vaste lasten te betalen en is daarom financieel afhankelijk van familie.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen, aangezien zij het van belang acht dat de verdachte zijn werk kan blijven doen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de Belastingdienst opgelicht, door met opzet een Kinderopvangtoeslag aan te (laten) vragen waarvan hij wist, dat hij er geen recht op had. Het geldbedrag dat hij vervolgens onterecht van de Belastingdienst heeft ontvangen, heeft hij naar eigen inzicht besteed. De verdachte heeft daarmee op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. De Belastingdienst keert de toeslag zo spoedig mogelijk en na een globale controle van de aanvraag uit, zodat ouders met een lager inkomen de hoge kosten voor een kinderdagverblijf op voorhand vergoed krijgen en zo in staat zijn werk te aanvaarden of te behouden.
De verdachte heeft het vertrouwen dat in hem mag worden gesteld door zijn handelen beschaamd en daarmee de samenleving ernstig benadeeld. Voorts heeft hij de fraude niet uit zichzelf beëindigd. Het hof rekent hem dit alles aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juni 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld, echter niet voor aan fraude gerelateerde feiten.
Het hof heeft met betrekking tot de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) en bij de straffen die door dit hof in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Als uitgangspunt wordt daarom genomen, gelet op het benadelingsbedrag, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden, dan wel een taakstraf van overeenkomstige duur. Het hof heeft in hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de straf(maat) geen aanleiding gezien af te wijken van genoemd uitgangspunt.
Het hof ziet in de hierboven geschetste omstandigheden en de aard en de ernst van de bewezen verklaarde misdrijven, en met inachtneming van de straffen die het hof in soortgelijke zaken oplegt, aanleiding de verdachte een lagere straf op te leggen dan hem door de politierechter is opgelegd. Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat in een geval als dit – fraude met Kinderopvangtoeslag tot een bedrag als hier aan de orde – niet kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf. In beginsel is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige substantie passend en geboden.
Het hof acht daarom, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur, gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P. Greve en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 juli 2014.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.