ECLI:NL:GHAMS:2014:259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
23-004290-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en schikking in hoger beroep tussen Openbaar Ministerie en veroordeelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank Haarlem had de veroordeelde in een eerdere uitspraak de verplichting opgelegd om een bedrag van € 5.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 januari 2014 is er een schikking tot stand gekomen tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie, waarbij de raadsman van de veroordeelde heeft verzocht om het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk te vernietigen en de schikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de schikking op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, waarbij beide partijen voldoende tijd en informatie hebben uitgewisseld. Het hof heeft benadrukt dat deze schikking niet valt onder de definitie van een schikking in de zin van artikel 511 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er al een vonnis was gewezen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de veroordeelde te verplichten tot betaling van € 3.500,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehonoreerd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 3.500,00. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2014.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004290-12
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 oktober 2012 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-840010-09 tegen de veroordeelde:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 8.000,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 december 2009 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van medeplegen van de invoer van cocaïne.
Voorts heeft de rechtbank Haarlem bij vonnis van 9 oktober 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat een bedrag van € 3.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarbij gewezen op een tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie tot stand gekomen schikking.
Op 24 januari 2014 is door het hof per fax ontvangen een brief van de raadsman gedateerd 24 januari 2014, inhoudende de mededeling dat de raadsman met het Openbaar Ministerie een schikking heeft kunnen treffen voor een bedrag van
€ 3.500,00. De raadsman verzoekt het hof het vonnis van de rechtbank Haarlem van 9 oktober 2012 (gedeeltelijk) te vernietigen, genoemde schikking te bekrachtigen en te bepalen dat de veroordeelde een bedrag van € 3.500,00 aan de Staat dient te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof hecht eraan op te merken dat het in onderhavige zaak niet betreft een schikking in de zin van artikel 511 van het Wetboek van Strafvordering, nu die situatie ziet op de totstandkoming van een schriftelijke schikking tussen de officier van justitie en de veroordeelde zonder bemoeienis van de rechter. In onderhavige situatie heeft de rechtbank reeds vonnis gewezen en kan in hoger beroep uitsluitend door het hof daarbij te betrekken worden bewerkstelligd dat het vonnis wordt vernietigd en hetgeen tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde is overeengekomen in de uitspraak worden betrokken.
Het hof heeft aan beide partijen de gelegenheid geboden om gezamenlijk met een voorstel te komen, waarbij partijen
*over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen werd beoogd, waartoe het hof hun
*voldoende tijd beschikbaar heeft gesteld om
*weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en dat partijen naar het hof afleidt uit de tekst van de brief van de raadsman d.d. 24 januari 2014
*zonder dwang hebben deelgenomen aan de daartoe strekkende onderhandelingen alsmede partijen
*zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel,
Het hof ziet aanleiding, gelet op het vorenstaande, de tot stand gekomen schikking in zijn uitspraak te vervatten en het (overeengekomen) wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk te stellen aan de (overeengekomen) betalingsverplichting tot een bedrag van €3.500,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 3.500,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. H.G. Punt, in tegenwoordigheid van mr. D. van Nes en mr. S.P.H. Brinkman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2014.