ECLI:NL:GHAMS:2014:2419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
200.140.387-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van een nalatenschap met betrekking tot processueel ondeelbare rechtsverhouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, die betrekking hebben op de verdeling van een nalatenschap. De appellant heeft op 2 oktober 2013 hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank, die op 16 mei 2012 en 3 juli 2013 zijn gewezen. De zaak is op de rol van 21 januari 2014 gebracht, waar de appellant de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6. De geïntimeerden sub 2 tot en met 6 hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de akte van de appellant.

De kern van het geschil betreft de vraag of de appellant ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6. De appellant en enkele geïntimeerden hebben gesteld dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat zou betekenen dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen gelijk zou moeten zijn. Het hof heeft echter overwogen dat volgens artikel 332 Rv alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een processuele wederpartij in eerste aanleg. Dit betekent dat de appellant niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep tegen de geïntimeerden sub 2 tot en met 6.

Het hof heeft het verzoek van de appellant en geïntimeerde sub 6 om de geïntimeerden sub 2 tot en met 6 op te roepen in het geding afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat deze geïntimeerden de mogelijkheid hebben om zich te voegen of tussen te komen in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6 en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.140.387/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/134259 / HA ZA 11-716
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 mei 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J.A. Nijssen te Leiden,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. E.S. Dirks te Alkmaar,
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te Amsterdam,
niet verschenen,
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
4.
[GEÏNTIMEERDE SUB 4],
wonend te [woonplaats],
niet verschenen,
5.
[GEÏNTIMEERDE SUB 5],
wonend te [woonplaats],
niet verschenen,
6.
[GEÏNTIMEERDE SUB 6],
wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. C. van der Slikke te Groningen,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 2 oktober 2013 is appellant in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie handel & insolventie, die onder bovengenoemd zaak-/rolnummer tussen partijen zijn gewezen op 16 mei 2012 en 3 juli 2013.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 21 januari 2014.
Bij rolbeslissing van 21 januari 2014 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 4 februari 2014 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6. Geïntimeerden sub 2 tot en met 6 zijn in de gelegenheid gesteld om daarop bij akte te reageren.
Appellant heeft op de rol van 18 februari 2014 een akte als hiervoor bedoeld genomen.
Op de rol van 18 maart 2014 hebben geïntimeerde sub 3 en 6 ieder een antwoordakte genomen.
Geïntimeerden sub 2, 4 en 5 hebben van voornoemde gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Vervolgens hebben appellant en geïntimeerden sub 1, 3 en 6 arrest gevraagd.
Daarop is de zaak naar de rol verwezen voor arrest.

2.Beoordeling

2.1.
Het bestreden vonnis is gewezen tussen geïntimeerde sub 1 als eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie, en appellant en geïntimeerden sub 2 tot en met 6 als gedaagden in conventie, geïntimeerden sub 2, 3, 4 en 6 tevens als eisers in (voorwaardelijke) reconventie. Het hoger beroep van appellant richt zich dus niet alleen tegen zijn processuele wederpartij in eerste aanleg, geïnti- meerde sub 1, maar ook tegen zijn medegedaagden in eerste aanleg, geïntimeerden sub 2 tot en met 6. Thans ligt de vraag voor of appellant kan worden ontvangen in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6.
2.2.
Appellant, geïntimeerde sub 3 en geïntimeerde sub 6 hebben zich in hun respectieve aktes allen op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - in de onderhavige zaak sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en dat appellant om die reden ook ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6.
2.3.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.4.
Het geschil tussen partijen betreft de verdeling van een nalatenschap waarin zij allen deelgenoten zijn. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis (onder meer) gelast op welke wijze de verdeling van die nalatenschap dient plaats te vinden. In hoger beroep heeft appellant geconcludeerd tot - samengevat - vernietiging van dit vonnis en tot het alsnog vaststellen van de wijze van verdeling van de nalatenschap zoals door hem voorgesteld.
2.5.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat appellant en geïntimeerden sub 3 en 6 terecht hebben gesteld dat tussen partijen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen hetzelfde luidt. Volgens vaste jurisprudentie brengt artikel 332 Rv echter mee dat in een geval als het onderhavige slechts hoger beroep kan worden ingesteld tegen een processuele wederpartij in eerste aanleg, zodat een oorspronkelijk gedaagde die (een) medegedaagde(n) in hoger beroep dagvaardt in zijn hoger beroep tegen die partij(en) niet ontvankelijk is. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat appellant niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6.
2.6.
Voor het geval dat het hof zou beslissen dat appellant niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6, hebben appellant en geïntimeerde sub 6 het hof verzocht appellant in de gelegenheid te stellen om op grond van artikel 353 jo. artikel 118 Rv geïntimeerden sub 2 tot en met 6 in het geding op te roepen. Het hof wijst dat verzoek af. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat geïntimeerden sub 2 tot met 6 de mogelijkheid hebben om, indien zij hun standpunt in deze procedure kenbaar willen maken, een incidentele vordering tot voeging of tussenkomst in te stellen.
2.7.
Gezien het voorgaande zal hof appellant niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6 en de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door appellant.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 tot en met 6;
verwijst de zaak naar de rol van 8 juli 2014 voor het nemen van een memorie van grieven door appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. van den Bergh en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.