Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
[GEÏNTIMEERDE SUB 3],
[GEÏNTIMEERDE SUB 4],
[GEÏNTIMEERDE SUB 5],
[GEÏNTIMEERDE SUB 6],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, die betrekking hebben op de verdeling van een nalatenschap. De appellant heeft op 2 oktober 2013 hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank, die op 16 mei 2012 en 3 juli 2013 zijn gewezen. De zaak is op de rol van 21 januari 2014 gebracht, waar de appellant de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6. De geïntimeerden sub 2 tot en met 6 hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de akte van de appellant.
De kern van het geschil betreft de vraag of de appellant ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6. De appellant en enkele geïntimeerden hebben gesteld dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat zou betekenen dat de beslissing ten aanzien van alle betrokkenen gelijk zou moeten zijn. Het hof heeft echter overwogen dat volgens artikel 332 Rv alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een processuele wederpartij in eerste aanleg. Dit betekent dat de appellant niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep tegen de geïntimeerden sub 2 tot en met 6.
Het hof heeft het verzoek van de appellant en geïntimeerde sub 6 om de geïntimeerden sub 2 tot en met 6 op te roepen in het geding afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat deze geïntimeerden de mogelijkheid hebben om zich te voegen of tussen te komen in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de geïntimeerden sub 2 tot en met 6 en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.