ECLI:NL:GHAMS:2014:2394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.114.059-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat bij termijnoverschrijding verzetdagvaarding

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in verband met een termijnoverschrijding bij het uitbrengen van een verzetdagvaarding. De appellant, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat de advocaat van Castelijns c.s. een beroepsfout heeft gemaakt door de verzetdagvaarding niet tijdig in te dienen. De rechtbank Alkmaar had eerder geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn verzet wegens termijnoverschrijding. De appellant heeft de advocaat aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van deze beroepsfout heeft geleden. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, niet in geschil zijn en dat de appellant schade heeft geleden door het niet tijdig instellen van verzet. Echter, het hof concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden door de beroepsfout van de advocaat. Het hof oordeelt dat een tijdig ingediende verzetdagvaarding niet tot een andere uitkomst had geleid, en dat de gedragingen van de werknemer van de appellant niet onder de draagplichtregel van artikel 7:661 BW vallen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de appellant af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.114.059/01
zaak- / rolnummer rechtbank Alkmaar: 132239 / HA ZA 11-593
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.H. Bouman te Amsterdam,
tegen:

1.de advocatenmaatschapMAATSCHAP CASTELIJNS KAANDORP HOEKSTRA,

gevestigd te Alkmaar,
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
als advocaat werkzaam te [plaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Kruijswijk Jansen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], Castelijns en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk met Castelijns c.s. aangeduid.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 30 mei 2012, gewezen tussen hem als eiser en Castelijns c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met een productie;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen zoals deze in hoger beroep zijn gewijzigd, met hoofdelijke veroordeling van Castelijns c.s. in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Castelijns c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof deze als vaststaand zal aanmerken. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2
[appellant] heeft cascoschade toegebracht aan een auto van het merk Jaguar die in eigendom toebehoorde aan Klaver Jaguar Centre B.V. te Alkmaar (hierna: Klaver). [appellant] was ten tijde van het schadevoorval bij Klaver in loondienst. Na het voorval is het dienstverband geëindigd.
2.3
Aegon Schadeverzekering N.V. (hierna: Aegon) heeft als cascoverzekeraar aan Klaver een verzekeringsuitkering gedaan in verband met de schade aan de auto. Als gevolg daarvan is Aegon gesubrogeerd in de rechten die Klaver in verband met het schadevoorval jegens [appellant] geldend kan maken. Aegon heeft een regresvordering ingesteld en [appellant] is op 31 mei 2001 bij verstek door de rechtbank Alkmaar veroordeeld een bedrag van ƒ 63.475,64 (€ 28.803,99) aan Aegon te betalen.
2.4
Op 1 oktober 2008 is het verstekvonnis aan [appellant] in persoon betekend. [appellant] heeft zich vervolgens tot Castelijns gewend. [geïntimeerde sub 2] heeft op 27 oktober 2008 een verzetdagvaarding laten betekenen. Bij vonnis van 10 juni 2009 is [appellant] wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet. Op de zaak was het procesrecht van vóór 2002 en daarmee een verzettermijn van veertien dagen van toepassing.
2.5
Castelijns c.s. zijn door [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van het niet tijdig instellen van het verzet.

3.Beoordeling

3.1
In deze zaak geldt als uitgangspunt dat Castelijns door het niet tijdig uitbrengen van de verzetdagvaarding een beroepsfout heeft gemaakt en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellant] geleden schade. In deze procedure vordert [appellant] vergoeding van die schade. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat als gevolg van de beroepsfout geen schade voor [appellant] is ontstaan. Daartoe heeft zij overwogen dat met grote mate van waarschijnlijkheid een tijdig ingestelde verzetprocedure niet tot afwijzing van de regresvordering van Aegon had geleid.
3.2
Namens [geïntimeerde sub 2] is in eerste aanleg het verweer gevoerd dat het dossier bij een kantoorgenoot was binnengekomen en daar is blijven liggen, zodat zij pas daarvan kennis nam toen de verzettermijn al was verstreken. De rechtbank heeft in verband daarmee geconcludeerd dat de beroepsfout van [geïntimeerde sub 2] niet vast staat. [appellant] bestrijdt dit niet in hoger beroep en licht ook niet concreet toe waarin de beroepsfout van [geïntimeerde sub 2] is gelegen. In het navolgende zal het hof zich daarom beperken tot de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op schadevergoeding op basis van de beroepsfout van Castelijns.
3.3
In het kader van de
grieven I en IIvoert [appellant] aan dat zijn feitelijk leidinggevende [X] zeer regelmatig toestond dat hij een aan Klaver toebehorende (bedrijfs)auto meekreeg voor privédoeleinden. Daarbij was het uitgangspunt dat de auto vrij beschikbaar moest zijn voor de periode dat [appellant] deze wilde gebruiken. [X] verleende toestemming buiten medeweten van [Y], de leidinggevende van Klaver. [appellant] meent dat hij onder deze omstandigheden niet onrechtmatig heeft gehandeld door de Jaguar mee te nemen. Het gebruik van de auto zou geen probleem zijn als hij deze maar tijdig en ongeschonden zou terugbrengen.
3.4
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Vast staat dat [appellant] aan [X] heeft gevraagd of [appellant] in het weekend een auto mocht meenemen. Die toestemming is niet verleend. De serviceauto was niet beschikbaar en de Jaguar moest de volgende dag beschikbaar zijn voor een demonstratierit. De rechtbank heeft – onbestreden – vastgesteld dat [appellant] uitdrukkelijk te verstaan is gegeven dat hij de auto die hij op het oog had die avond niet mocht gebruiken. [appellant] heeft echter buiten medeweten van [X] toch de Jaguar dezelfde avond meegenomen en gebruikt om daarmee boodschappen te doen. Diezelfde avond heeft zich het schadevoorval met de Jaguar voorgedaan.
3.5
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] onder de genoemde omstandigheden onrechtmatig jegens Klaver heeft gehandeld door de auto mee te nemen en te gebruiken. Dat [X] regelmatig zonder medeweten of instemming van [Y] een auto aan [appellant] ter beschikking stelde, kan niet tot een ander oordeel leiden. In het onderhavige geval heeft [X] immers de auto niet aan [appellant] ter beschikking gesteld. Hij heeft [appellant] juist uitdrukkelijk geen toestemming verleend om de auto te mogen gebruiken. Dat [appellant] meende dat het ‘geen punt zou zijn’ als de auto tijdig en ongeschonden teruggebracht zou zijn, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. De eigen inschatting van [appellant] dat het gebruik van de auto niet op praktische bezwaren stuitte, is niet beslissend en kan ook niet afdoen aan het onrechtmatig karakter van zijn handelen. Het was aan de eigenaar van de auto en/of de leidinggevende van [appellant] en niet aan [appellant] om te bepalen of de auto door hem gebruikt mocht worden. Het zonder recht of toestemming gebruik maken van de auto was onrechtmatig.
3.6
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in de onderhavige procedure waarin centraal staat of [appellant] civielrechtelijk aansprakelijk is voor de door hem veroorzaakte schade aan de auto, niet ter zake doet of de gedragingen van [appellant] al of niet gekwalificeerd kunnen worden als joyriding of diefstal.
3.7
[appellant] beroept zich op de verklaring van [X] dat sprake was van een ‘misverstand’ en dat volgens hem met het doen van aangifte en het melden bij de verzekeraar voor Klaver de kous af was. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] aan deze verklaring geen argument in zijn voordeel kan ontlenen. Op grond van deze enkele verklaring van [X] kan niet worden geconcludeerd dat Klaver (achteraf) het gedrag van [appellant] alsnog heeft goedgevonden, noch dat zij afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens [appellant]. [appellant] heeft dat in het licht van de vaststaande feiten en omstandigheden onvoldoende gemotiveerd. Uit niets blijkt dat de kous voor Klaver af was. Klaver heeft aangifte tegen [appellant] gedaan, hem ontslagen, hem bij brief van 25 mei 1998 aansprakelijk gesteld en de schade gemeld bij de cascoverzekeraar.
3.8
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij veelvuldig gebruik heeft gemaakt van auto’s uit de bedrijfsvoorraad. Verder heeft hij in meer algemene zin aangeboden de gang van zaken binnen het bedrijf van Klaver te bewijzen. Deze bewijsaanbiedingen acht het hof niet ter zake dienend. De te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden kunnen niet afdoen aan de conclusie dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de Jaguar mee te nemen buiten medeweten van [X] en [Y], terwijl hem daarvoor uitdrukkelijk geen toestemming was verleend.
3.9
Met het voorgaande zijn de grieven I en II vergeefs voorgesteld.
3.1
Grief IIIziet op het recht van subrogatie van Aegon. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat Aegon op grond van het toenmalige artikel 284 K is gesubrogeerd in de rechten van Klaver. Verder heeft de rechtbank overwogen dat als het huidig recht van toepassing zou zijn geweest – waarbij artikel 7:962 BW een werknemer meer bescherming biedt – Aegon ook zou zijn gesubrogeerd in de rechten van Klaver.
3.11
[appellant] keert zich tegen de uitleg die de rechtbank aan het huidig recht heeft gegeven, maar bestrijdt niet dat in dit geval artikel 284 K (oud) van toepassing is. [appellant] heeft daarom geen belang bij zijn derde grief.
3.12
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de in artikel 7:661 BW opgenomen draagplichtregel in dit geval toepassing mist, omdat de schade niet bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is toegebracht. De schade is omstaan op het moment dat [appellant] de auto op onrechtmatige wijze had meegenomen. In het kader van
grief IVbestrijdt [appellant] dit oordeel.
3.13
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat [appellant] de auto na werktijd, tegen de instructie van zijn leidinggevende in en buiten medeweten van zijn werkgever heeft meegenomen en voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het hof komt dan ook, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat artikel 7:661 BW niet van toepassing is.
3.14
Subsidiair heeft [appellant] zich in het kader van de
grieven IV en Vberoepen op de ‘redelijkheid en billijkheid’ van artikel 6:2 BW en op eigen schuld van Klaver aan de ontstane schade. Het was bij Klaver, kort gezegd, staande praktijk om privé te beschikken over bedrijfsauto’s. Verder beschikte [appellant] over de sleutels van het bedrijf, de alarmcodes en de contactsleutels.
3.15
Voor zover [appellant] feitelijk wil betogen dat hij – gelet op de door hem geschetste omstandigheden – erop mocht vertrouwen dat hij de auto voor het alleen maar doen van boodschappen wel even mocht meenemen, wordt hij daarin niet gevolgd. Gezien het feit dat [appellant] uitdrukkelijk te verstaan is gegeven dat hij de auto die hij op het oog had die avond niet mocht gebruiken, kan niet worden aangenomen dat [appellant] er desondanks gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij de auto wel mocht gebruiken.
3.16
Het feit dat [appellant] eerder van bedrijfsauto’s van Klaver gebruik mocht maken en uit hoofde van zijn functie beschikte over de sleutels en alarmcodes en daardoor de mogelijkheid had op onrechtmatige wijze te beschikken over de Jaguar, brengen naar het oordeel van het hof niet mee dat de in het geding zijnde schade (mede) het gevolg is van aan Klaver toe te rekenen omstandigheden. De door [appellant] gestelde omstandigheden rechtvaardigen evenmin toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daarbij geldt dat [X] [appellant] uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij geen gebruik van de auto mocht maken. Het gebruik van de auto en het schadevoorval zijn geheel en uitsluitend het gevolg van de eigen keuzes en gedragingen van [appellant]. Hij heeft ervoor gekozen tegen de uitdrukkelijke instructie van [X] in te gaan, [appellant] heeft vervolgens ten behoeve van zijn eigen belang gebruik gemaakt van de sleutels en de alarmcodes, heeft zich het gebruik van de auto verschaft en heeft uiteindelijk een stuurfout gemaakt waardoor de in het geding zijnde schade aan de auto is ontstaan. Bij gebreke van omstandigheden aan de zijde van Klaver die tot de schade hebben bijgedragen, komt het hof niet toe aan het beroep van [appellant] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW.
3.17
Het bewijsaanbod in paragraaf 29 van de memorie van grieven ziet niet op voldoende concrete feiten en omstandigheden die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.18
Met het voorgaande falen de grieven IV en V.
3.19
Grief VIbevat een herhaling van punten die reeds bij de behandeling van de eerdere grieven aan de orde zijn gekomen en bevat geen nieuwe argumenten die nog bespreking behoeven. Grief VI keert zich verder tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Uit de verwerping van de grieven volgt dat ook in zoverre grief VI vergeefs is voorgesteld.
3.2
De conclusie is dat geen van de grieven slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De in hoger beroep nader bepaalde eis op een bedrag van € 30.000,00 dient te worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de in hoger beroep gewijzigde vordering af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Castelijns c.s. begroot op € 666,00 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, alsmede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, J.W. Hoekzema en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.