ECLI:NL:GHAMS:2014:2231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
200.106.312-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regres van een verzekeraar na aanvaring en de toepassing van exoneratiebedingen in sleepovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van UVM Verzekeringsmaatschappij N.V. tegen Amstel en Y, naar aanleiding van een aanvaring waarbij een woonark schade heeft opgelopen. UVM, als gesubrogeerde verzekeraar van de eigenaar van de woonark, vordert schadevergoeding van Amstel en Y, die de sleepdienst heeft uitgevoerd. De rechtbank Amsterdam had eerder de vordering van UVM afgewezen, waarop UVM in hoger beroep is gegaan. De kern van het geschil betreft de vraag wie aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan tijdens het transport van de woonark, en of de exoneratiebedingen in de Sleepconditiën van toepassing zijn.

De feiten zijn als volgt: de woonark is op 4 februari 2009 door Amstel en Y versleept en kwam daarbij in aanvaring met een brug, wat resulteerde in schade. UVM had een verzekering afgesloten voor de woonark en heeft een deel van de schade vergoed gekregen, maar vordert nu het resterende bedrag van Amstel en Y. De rechtbank had geoordeeld dat Amstel en Y zich kon beroepen op de exoneratiebedingen in de Sleepconditiën, waardoor hun aansprakelijkheid voor de schade was uitgesloten.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van UVM besproken, waarbij het hof oordeelt dat de Sleepconditiën van toepassing zijn en dat de aansprakelijkheid van Amstel en Y niet verder gaat dan de contractuele aansprakelijkheid jegens de oorspronkelijke contractant. Het hof concludeert dat de exoneratiebedingen niet onaanvaardbaar zijn, ook niet in het licht van de consumentenbescherming, omdat de eigenaar van de ark niet de contractant is van de sleepovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van UVM af, waarbij UVM wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer 200.106.312/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam 472481/ HA ZA 10-3316
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
inzake
de naamloze vennootschap UVM VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
appellante,
advocaat: mr. F.M. van Hasselt te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde], handelende onder de naam Amstel en Y,
wonend te[woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden UVM en Amstel en Y genoemd.
UVM is bij dagvaarding van 30 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen UVM als eiseres en Amstel en Y als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2014 doen bepleiten, UVM door mr. Van Hasselt voornoemd, en Amstel en Y door mr. P.A, den Haan, advocaat te Rotterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Amstel en Y heeft bij brief van 31 december 2013, ingekomen ter griffie d.d. 6 januari 2014, een zestal producties op voorhand toegezonden. Deze producties zijn, ondanks protest, door het hof ter zitting toegelaten. Ten slotte is arrest gevraagd.
UVM heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van UVM zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Amstel en Y heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis (met verbetering van gronden), met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2. 1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag wie de schade dient te dragen die is voortgevloeid uit een aanvaring. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
3.1.1
In april 2008 heeft [X] (hierna:[X]) van [Y] Arkenbouw BV (hierna: [Y]) een nieuw te bouwen woonark gekocht. Daarvoor had [Y] bij brief d.d. 11 december 2007 bericht: “
Transport. De woonark wordt geleverd “afwerf Heereveen”. Dit houdt in dat vanaf het moment van oplevering u verantwoordelijk bent voor het verzekeren en transporteren. De ark zal naar uw ligplaats verplaatst worden door een gespecialiseerd bedrijf.(…) Een goed sleepbedrijf werkt onder sleepcondities. Dat betekent dat de sleper nagenoeg nooit aansprakelijk is voor schade die tijdens het slepen ontstaat. Het is dus van belang dat u kiest voor een verzekering waarin het slepen meeverzekerd is, of dat u een aparte transportverzekering afsluit.’
Met betrekking tot de koopovereenkomst is vermeld: “
levering geschiedt AFWERF Heereveen(…) KOPER dient zelf de sleepdienst (Amstel & Y) opdracht te geven voor het verslepen van de ark van HEERENVEEN naar de uiteindelijke LIGPLAATS en dient naast een normale verzekering voor het transport een speciale transportverzekering af te sluiten.
In artikel 8 van de door [Y] gehanteerde, op de koopovereenkomst toepasselijke, algemene voorwaarden is vermeld: A
lle verplaatsingen en verschepingen geschieden voor rekening en risico van de wederpartij, onverschillig wie aan de sleper opdracht heeft gegeven.
3.1.2
Aan Amstel en Y is opdracht verstrekt om de ark te verslepen van Heereveen naar Amsterdam. In eerste aanleg twistten partijen over de vraag wie die overeenkomst met Amstel en Y had gesloten. Nu UMC zich echter bij pleidooi in appel expliciet primair op het standpunt heeft gesteld dat die overeenkomst is gesloten tussen [Y] en Amstel en Y, terwijl dat ook steeds het standpunt van Amstel en Y is geweest, staat daarmee nu tussen partijen vast dat de overeenkomst tot het verslepen van de ark tussen [Y] en Amstel en Y is gesloten (en behoeven andere mogelijkheden geen bespreking meer). Amstel en Y hanteert bij dergelijke sleepcontracten altijd de Algemene Sleepconditiën 1946 (hierna: de Sleepconditiën). De Sleepconditiën houden in (in hedendaagse spelling): “
De sleepdienst stelt materiaal beschikbaar slechts onder de navolgende bepalingen.
Voor rekening van de eigenaar van het gesleepte of geassisteerde schip of drijvend voorwerp (of zo dit niet is degene met wie het sleep of assistentiecontract is aangegaan, van de contractant) zijn:
a. alle schaden die het gevolg mochten zijn hetzij van schuld of nalatigheid van de opvarenden der sleepboten, hetzij van enig gebrek van de sleepboten, machines, sleeptrossen of ander materiaal of die uit welke anderen hoofde ook ten laste van de sleepdienst zouden kunnen worden gebracht;
b. alle schaden, die het gevolg mochten zijn van schuld of nalatigheid van een bemanning door de sleepdienst geleverd om dienst te doen aan boord van gesleept wordende schepen of drijvende voorwerpen.
Voor rekening van de sleepdienst zijn echter niettemin:
1. schaden welke de sleepboten zelf door haar eigen schuld (…) belopen
2. schaden welke schepen of voorwerpen van derden belopen door aanvaring met de sleepboten voor zover de eigenaar (resp. de contractant) bewijst, dat het gesleepte of geassisteerde schip of drijvend voorwerp tot deze schade niet heeft bijgedragen, noch daartoe aanleiding gegeven.
Zo dikwijls volgens de bepalingen van dit artikel enige schade voor rekening is van de eigenaar van het gesleepte of geassisteerde schip (…) (resp. van de contractant) is niet alleen jegens hem noch de sleepdienst zelf aansprakelijk, noch enige andere ondernemer aan wie de sleepdienst de uitvoering van het werk mocht hebben op- of overgedragen, maar is hij voorts gehouden om zowel de sleepdienst als zodanige andere ondernemer tegen alle vorderingen van derden ter zake van deze schade te vrijwaren en schadeloos te houden.”
3.1.3
De ark is op 4 februari 2009 door een sleepboot van Amstel en Y versleept. Daarbij is de ark in aanraking gekomen met de gesloten brug bij de Houtribsluizen in Lelystad, en beschadigd geraakt.
3.1.4
[X] had een verzekering afgesloten bij UVM. Deze heeft onder bedoelde polis een deel (groot € 83.000,= ) van de schade vergoed; € 8.000,= is voor rekening van[X] gebleven.
3.2
UVM heeft, voor zover het het aan[X] vergoede deel van de schade betreft als gesubrogeerd verzekeraar en voor het overige als lasthebber van[X], gevorderd dat Amstel en Y wordt veroordeeld tot betaling van € 91.000,= wegens schade aan de ark en € 19.341,68 wegens buitengerechtelijke kosten, een en ander met rente.
De rechtbank heeft deze vordering integraal afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt UVM met negen grieven op.
3.3
Grief I ziet op de vraag wie de overeenkomst met Amstel en Y heeft gesloten.
De grieven II tot en met VIII zien, vanuit verschillende gezichtspunten, op de vraag of Amstel en Y jegens UVM een beroep op de Sleepconditiën toekomt, zodat zijn aansprakelijkheid voor de schade is uitgesloten. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
3.4
Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat de sleepovereenkomst tussen [Y] en Amstel en Y is gesloten behoeft grief I geen bespreking. Voorts is daarmee ook duidelijk dat op die overeenkomst de Sleepconditiën van toepassing zijn. [Y] kende deze condities, [Y] en Amstel en Y behoren beide tot de branche waarin deze condities al decennia algemeen gebruikelijk (industry standard) zijn en tussen hen waren al vele eerdere overeenkomsten gesloten waarop de Sleepconditiën steeds van toepassing waren.
Het geschil spitst zich toe op de gevolgen die die toepasselijkheid heeft voor[X] als schadelijdende derde en voor UVM als in haar rechten gesubrogeerde verzekeraar.
3.5
UVM heeft betoogd dat de Sleepconditiën geen reguliere aansprakelijkheidsuitsluiting bevatten, maar aldus dienen te worden uitgelegd dat, indien de eigenaar van het schip niet de contractant is, de schade juist niet voor zijn rekening maar voor rekening van de contractant zal zijn. UVM baseert deze uitleg op de tekst van de Sleepconditiën.
Het hof volgt UVM daarin niet. Het hof is van oordeel dat het onderscheid dat in de Sleepconditiën wordt gemaakt tussen een eigenaar die tevens contractant is en een andere contractant in het stelsel van de Sleepconditiën in dit verband geen diepere betekenis toekomt. De kern blijft dat de sleper jegens de contractant in beginsel niet aansprakelijk is voor schade aan het gesleepte. UVM heeft geen relevante gezichtspunten aangevoerd om tot een andere uitleg te kunnen komen. De uitleg van UVM ligt niet voor de hand en gesteld noch gebleken is dat die uitleg in de branche wordt gevolgd.
3.6
Vervolgens ligt de vraag voor of UVM zich deze contractuele aansprakelijkheidsuitsluiting (hierna ook: exoneratie) moet laten tegenwerpen.
Het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat voor deze vraag een speciale regeling, nu deze zich manifesteert in het kader van een aanvaring en sprake is van een sleepovereenkomst (een vervoerovereenkomst in de zin van boek 8), te weten de regeling van de art. 8:362-366. In dit geval is naar het oordeel van het hof art. 3:364 BW (en niet art. 3:363 BW) toepasselijk. Art. 3:363 BW vergt een (keten van) exploitatie-overeenkomst(en), die hier niet bestaat. In dit geval is de contractuele band tussen [Y] en[X] immers de koopovereenkomst, die niet (mede) als exploitatieovereenkomst valt te beschouwen. Voor zover UVM dat anders ziet, heeft zij dat standpunt, dat in de tekst van de koopovereenkomst geen steun vindt, niet (voldoende) toegelicht. De door haar als mogelijk veronderstelde nadere mondelinge exploitatieovereenkomst tussen [X] en [Y] is niet meer dan een hypothese die UVM niet concreet heeft onderbouwd.
Het systeem van art. 8:364 BW brengt mee, dat de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van Amstel en Y jegens[X]/UVM niet verder gaat dan de contractuele aansprakelijkheid van Amstel en Y jegens [Y] (zie lid 1 van dat artikel).
Jegens [Y] zou Amstel en Y, vanwege de exoneratie uit de Sleepconditiën, naar blijkt uit hetgeen onder 3.5 werd overwogen in beginsel niet aansprakelijk zijn.
Opzet of grove schuld
3.7
UVM beroept zich erop dat de exoneratie niet in de weg staat aan een verplichting tot schadevergoeding omdat het beroep daarop door Amstel en Y, vanwege zijn opzet of daaraan grenzende grove schuld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. (Bij de beoordeling van die stelling wordt daargelaten wat precies de verhouding tussen Amstel en Y en de dienstdoende sleepbootkapitein was; partijen hebben dat aspect niet nader uitgewerkt, zodat het hof ervan uit gaat dat Amstel en Y en de kapitein in dit opzicht gelijk gesteld kunnen worden.)
3.8
Uit de stukken blijkt, dat de combinatie van sleepboot en gesleepte ark in de sluis is gevaren en dat daarbij met name gelet is op het niet raken van de wanden. Vlak achter de sluis bevond zich een brug. De sleep was, naar de kapitein wist, ongeveer 8,50 meter hoog, terwijl de doorvaarhoogte van de brug 7 meter tot 7,20 meter was. Het was dus evident dat als de kapitein niet om opening van de brug zou vragen een aanvaring tussen de sleep en de brug te verwachten was. De kapitein heeft echter niet om opening gevraagd. Volgens het transcript van het gesprek tussen de kapitein en de sluiswachter is sprake van een vergissing. Amstel en Y heeft nog gesteld dat de aandacht van de kapitein bij het manoeuvreren in de sluis was, terwijl voorts afleiding bestond in de vorm van flitslicht van fotografen. UVM heeft de juistheid van die feiten niet gemotiveerd betwist. Meer informatie is op dit punt niet voorhanden, terwijl geen relevant bewijsaanbod is gedaan.
3.9
Dat sprake was van opzet is gesteld noch gebleken.
Van grove schuld is in het aanvaringsrecht sprake in geval van handelen of nalaten dat roekeloos en met de wetenschap dat schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien is geschied (HR 04-02-2000, LJN AA4731, de Solon).
Het hof is van oordeel dat, hoewel het handelen van de kapitein zeker verwijtbaar is, en niet goed te begrijpen valt dat hij zo onachtzaam heeft kunnen zijn, onvoldoende is komen vast te staan dat hij zich het gevaar op het relevante moment heeft gerealiseerd en toen desondanks is doorgevaren. Dat betekent, dat van de vereiste grove schuld geen sprake is, zodat het beroep op de exoneratie daarop niet afstuit.
Grijze lijst-beding
3.1
Vervolgens moet onder ogen gezien worden of er een andere reden is om het beroep op de exoneratie ontoelaatbaar te achten.
UVM meent dat dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moet worden omdat het gaat om een bepaling die, als zij voorkomt in algemene voorwaarden in een overeenkomst met een consument, onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:236-237 BW. De zwarte en grijze lijst zijn volgens UVM zonder meer bepalend voor de reikwijdte van het tweede lid van art. 6:248 BW; de consumentenbescherming brengt dit in haar visie mee. Nu[X] een consument is (en UVM in haar rechten is gesubrogeerd) is het beroep op de exoneratie derhalve onaanvaardbaar, aldus UVM. Amstel en Y bestrijdt dit betoog.
3.11
Vooropgesteld moet worden dat van een rechtstreekse toepasselijkheid van de art. 6:236-237 BW geen sprake is, omdat de overeenkomst niet tussen[X] en Amstel en Y gesloten is. Dat het exoneratiebeding in de overeenkomst tussen [Y] en Amstel en Y aan[X] kan worden tegengeworpen, is een gevolg van een bijzondere regeling in het vervoerrecht, die niet zonder goede reden doorkruist dient te worden. De vraag is of aan de art. 6:236-237 BW vanwege hun consument beschermende karakter toch betekenis moet toekomen in een geval als het onderhavige, maar dan in het kader van de toetsing van het beroep op de exoneratie aan artikel 6:248 lid 2 BW.
3.12
Zelfs als die vraag bevestigend moet worden beantwoord zou dat[X] niet baten.
In de eerste plaats geldt dat het hier niet een zwarte lijst-beding, maar een grijze lijst-beding (dat van art. 6:237 f BW) betreft. Dat brengt mee, dat slechts sprake is van een vermoeden dat het onredelijk bezwarend is. Het hof acht het beding in de gegeven (hierna onder 3.13 te bespreken) omstandigheden echter niet onredelijk bezwarend.
3.13
Ook overigens zijn de omstandigheden van het concrete geval niet van dien aard dat een beroep op het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Het hof neemt het volgende in aanmerking.
In dit geval staat vast dat de Sleepconditiën al zeer lang “industry standard” zijn, zodat vermoedelijk elk sleepcontract met elke professionele sleper van de ark deze bepaling zou hebben bevat.[X] had zich in het kader van de koopovereenkomst akkoord verklaard met de bepaling dat het transport voor haar risico zou zijn.[X] is voorts door [Y] al voor het sluiten van de koopovereenkomst in niet mis te verstane bewoordingen gewaarschuwd voor precies deze situatie (de sleper hanteert de Sleepconditiën en is nagenoeg nooit aansprakelijk) en heeft het advies gekregen had zich daartegen te verzekeren. Dat advies heeft zij ook opgevolgd, zodat het nu voornamelijk gaat om verschuiving van de schade die de verzekeraar aan haar heeft vergoed. Verder betreft het hier zaaks- en vermogensschade, geen letselschade. Tenslotte is Amstel en Y een eenmanszaak.
Daartegenover staat in het voordeel van UVM/[X] dat de schade aanzienlijk is. Het gaat om een exoneratie, die meebrengt dat UVM/[X] in een ongunstiger positie verkeert dan de wet meebrengt.[X] zal een deel van de schade
ad € 8.000,= zelf dienen te dragen. De kapitein, en dus Amstel en Y, heeft meer dan lichte schuld aan het ontstaan van de schade. Tenslotte heeft ook Amstel en Y een verzekering die vermoedelijk, als de vordering wordt toegewezen, dekking biedt.
3.14
Het hof is van oordeel dat, alles (waaronder de aanvaringscontext) overziend, de omstandigheden aan de zijde van UVM/[X] onvoldoende zwaarwegend zijn om, in dit geval, het beroep van Amstel en Y op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten, ook als aan de zijde van UVM/[X] het grijze lijst-karakter van de exoneratie zou worden meegewogen.
3.15
Uit het voorgaande vloeit voort, dat de grieven falen. Zij behoeven geen verdere bespreking. Relevante bewijsaanbiedingen zijn niet gedaan. Het vonnis zal bekrachtigd worden. UVM wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in appel veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt UVM in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Amstel en Y begroot op € 1.513,= aan verschotten en € 4.893,= voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, L. Janse, en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.