In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De tenlastelegging betrof een incident op 11 december 2011 te Hoofddorp, waar de verdachte als bestuurder van een auto werd aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder op 5 december 2011 door de politie was gewaarschuwd dat zijn rijbewijs ongeldig was, wat zijn kennis van de ongeldigheid op het moment van de overtreding bevestigt.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat hij op basis van een brief van het Centraal Bureau voor de Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 28 januari 2011 meende dat hij recht had op een geldig rijbewijs. Het hof oordeelde echter dat deze brief niet kon worden geïnterpreteerd als een herbevestiging van de geldigheid van zijn eerder ongeldig verklaarde rijbewijs. Het hof heeft de verdachte niet geloofd en zijn verweer verworpen.
Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep heeft het hof de straf opnieuw beoordeeld, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft besloten om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen gelast, vanwege de nieuwe overtreding.