In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 24 december 2013, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep. De zaak betreft een civiele procedure waarin de vennootschap onder firma [geïntimeerde] wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de heling van gestolen runderslachtafval van de besloten vennootschap AMECO V.O.F. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de gebroeders [geïntimeerde] op de hoogte waren van de diefstal en dat zij het gestolen goed hebben doorverkocht aan derden. Het hof heeft [geïntimeerde] de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren tegen dit bewijsvermoeden door middel van getuigenbewijs en/of het nemen van een akte.
In het vervolg van de procedure heeft [geïntimeerde] slechts één bewijsstuk overgelegd, een lijst van de Voedsel en Warenautoriteit met goedkeuringsnummers van verschillende slachthuizen, en heeft zij het hof verzocht om het oordeel te heroverwegen. Het hof heeft echter geen aanleiding gezien om terug te komen op zijn eerdere oordeel en heeft [geïntimeerde] opnieuw in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen ter ondersteuning van haar tegenbewijs. De advocaat van [geïntimeerde] moet uiterlijk op 24 juni 2014 de benodigde informatie aan het hof verstrekken voor het getuigenverhoor, dat zal plaatsvinden voor mr. R.H. de Bock, die als raadsheer-commissaris is benoemd. Het hof heeft verder besloten om elke nadere beslissing aan te houden totdat het tegenbewijs is geleverd.