3.5.De verdeling van het gemeenschappelijke goed
3.5.1.De rechtbank heeft in het eindvonnis, onder verwijzing naar artikel 3:178 BW, beoordeeld aan wie de woonark dient te worden toegedeeld. Zij heeft daarbij overwogen dat zowel[Geïntimeerde] als[Appellant sub 1] zwaarwegende belangen hebben en dat aan geen van deze wederzijds aangevoerde belangen meer gewicht kan worden toegekend. Voor de beslissing de woonark aan[Geïntimeerde] toe te delen heeft de rechtbank vervolgens in het bijzonder redengevend geacht enerzijds dat[Geïntimeerde] in 1995 het initiatief heeft genomen om de woonark te kopen, dat hij sindsdien deelgenoot in de gemeenschappelijke eigendom van de woonark is en hij er sindsdien ook woont en geen andere woonruimte tot zijn beschikking heeft, en anderzijds dat [Appellant sub 1] niet meer op de woonark wil wonen, dat het de bedoeling is dat [Appellant sub 2] na de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap op de woonark zal blijven en dat [Appellant sub 2] minder lang deelgenoot is in de gemeenschappelijke eigendom dan[Geïntimeerde] en bovendien een huurappartement tot haar beschikking heeft. De rechtbank heeft ten slotte mede gelet op de leeftijd en de chronische ziekte van[Geïntimeerde].
3.5.2.Met
grief 2 in principaal hoger beroepkeren[Appellant sub 1] zich tegen deze overweging en daaruit voortvloeiende veroordeling om hun respectieve aandelen in de eigendom van de woonark te verkopen en te leveren aan[Geïntimeerde].
3.5.3.Bij de beoordeling van deze grief wordt vooropgesteld, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, dat op grond van artikel 3:178, lid 1 BW iedere deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Artikel 3:178 BW vermeldt enkele uitzonderingen op deze regel, maar[Appellant sub 1] hebben bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd te kennen gegeven dat zij geen beroep doen op een van die uitzonderingen, zodat, ongeacht de achterliggende redenen die[Geïntimeerde] volgens[Appellant sub 1] voor zijn vordering had (te weten dat hij [Appellant sub 2] niet kan uitstaan), de verdeling van het gemeenschappelijke goed dient plaats te vinden. Daarvoor is niet noodzakelijk dat aan de vordering tot verdeling enige nalatigheid, een onrechtmatige daad of wanprestatie van een andere deelgenoot ten grondslag ligt. De vordering van[Geïntimeerde] getuigt daarom, anders dan[Appellant sub 1] hebben betoogd, niet van oneigenlijk gebruik van de desbetreffende wettelijke regeling.
3.5.4.[Appellant sub 1] c.s. hebben aangevoerd dat [Appellant sub 2] al voor 1995 de partner was van [Appellant sub 1], dat[Geïntimeerde] dat wist, dat [Appellant sub 2] de aankoop van de woonark heeft geïnitieerd en dat zij vanaf juli 1995 altijd op de boot heeft gewoond, de leefomgeving heeft gebruikt, (mede) zorg heeft gedragen voor het onderhoud van de boot en de tuin. Zij speelt een actieve rol als buurtbewoonster en als bewoonster van de woonark.[Geïntimeerde] heeft een vaste relatie, bij wie hij regelmatig verblijft. Hij is slechts twee tot drie keer per week op de woonark aanwezig, terwijl [Appellant sub 2] daar dagelijks is, woont, werkt en slaapt. De huurwoning die zij tijdens haar relatie met [Appellant sub 1] heeft aangehouden (in verband met de slechte ervaringen die zij beiden hadden met de beëindiging van eerdere relaties) zal zij opzeggen. Zij heeft dat alleen nog niet gedaan in verband met de onzekere afloop van de onderhavige procedure. Volgens[Appellant sub 1] wil[Geïntimeerde] de onverdeelde eigendom van de woonark verkrijgen om deze te verkopen.
3.5.5.[Geïntimeerde]heeft aangevoerd dat hij het initiatief heeft genomen de woonark samen met [Appellant sub 1] te kopen. Hij –[Geïntimeerde] – leidt een druk bestaan, is veel onderweg en komt vaak pas laat thuis. Hij overnacht meestal op de woonark en werkt daar ook. Dat hij vaak van huis is wil niet zeggen dat de woonark niet zijn woning is. Zijn vriendin en hijzelf zijn ieder aan hun eigen woning gehecht en hebben ervoor gekozen alleen de weekenden samen door te brengen. Het is niet zijn bedoeling de woonark te verkopen. De reden voor de door hem gewenste verdeling is dat hij de eigendom van de woonark niet langer met [Appellant sub 2] wenst te delen. Als de woonark volledig aan hem wordt toegedeeld zal hij daarvan een gedeelte ter beschikking stellen aan een derde, met de afspraak dat deze hem in voorkomend geval hulp zal bieden. Gelet op zijn gezondheid (waarvan blijkt uit zijn in het geding gebrachte patiëntendossier) en leeftijd zal hij op enig moment hulp nodig hebben om zelfstandig op de ark te kunnen blijven wonen, aldus nog steeds[Geïntimeerde].
3.5.6.Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de belangen die beide partijen hebben bij het behoud van hun woonruimte en daarmee bij de volledige eigendom van de woonark gelijkwaardig zijn. Dat[Geïntimeerde], zoals[Appellant sub 1] stellen, slechts twee tot drie dagen per week op de woonark is, doet daaraan onvoldoende af. Verdeling van de gemeenschappelijke woonark leidt er dus onherroepelijk toe dat óf[Geïntimeerde], óf [Appellant sub 2] de vertrouwde woonruimte en woonomgeving verliest. Dat de belangen van partijen gelijkwaardig zijn, leidt er niet toe dat verdeling achterwege kan blijven. Integendeel, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.5.3 is overwogen. Evenmin is een verdeling als bedoeld in artikel 3:185, lid 2 onder a BW aangewezen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in rechtsoverweging 4.22 van het eindvonnis.
3.5.7.Nu de wederzijdse belangen van partijen bij het behoud van hun woonruimte gelijkwaardig zijn, moeten de aanknopingspunten voor de verdeling van de gemeenschappelijke eigendom van de woonark worden gezocht in de overige in deze procedure gebleken omstandigheden. Daarbij springt de totstandkoming van de mede-eigendom in het oog, te weten dat, ongeacht wie de aankoop van de woonark heeft geïnitieerd ([Appellant sub 2] of[Geïntimeerde]), [Appellant sub 1] en[Geïntimeerde] in 1995 mede-eigenaren zijn geworden en [Appellant sub 2] niet. Zij is pas 10 jaar later, door het geregistreerd partnerschap met [Appellant sub 1] in 2005 en (dus) zonder betrokkenheid van[Geïntimeerde], deelgenoot in de gemeenschappelijke eigendom geworden. Overige relevante omstandigheden die moeten leiden tot een andere beslissing over de verdeling zijn niet gebleken.
3.5.8.Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5.7 is overwogen is het hof van oordeel dat de woonark billijkheidshalve aan[Geïntimeerde] moet worden toegedeeld.
3.5.9.Het bewijsaanbod van[Appellant sub 1] heeft geen betrekking op feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt verworpen. Grief 2 in principaal hoger beroep faalt.