[B.]heeft als getuige, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“(…) In februari 2010 bemiddelde ik voor Aerdenburgh bij de verhuur van het pand [adres] in [woonplaats] . Het eerste bezoek van de heer [appellant] aan het pand vond plaats op 24 februari 2010. Ik herinner me daar nu geen specifieke details meer van. De tweede bezichtiging was de dag daarna. Ook daarvan herinner ik me nu geen specifieke details meer. Volgens mij is de heer [appellant] in totaal drie keer door het pand geweest. Ik denk dat ik ben meegelopen, maar dat weet ik niet meer zeker. Ik weet nog wel dat bij een van de bezichtigingen de bouwkundige staat aan de orde is geweest en de fundering. Ook is er over de buitenzijde gesproken. Bij mij komt nu boven dat er meer specifiek over de gevelbeplating is gesproken; die moest worden opgeknapt. Ik denk dat er toen ook over de inventaris is gesproken. Ik ga ervan uit dat dat ook onderwerp van gesprek is geweest. Voor zover ik mij kan herinneren zijn bij de bezichtigingen de vraagprijs van de inventaris en van de huur genoemd. Ik kan me niet herinneren dat er mensen bezig waren die met de inventaris aan het slepen waren of dat er linnengoed buitenstond. Ik weet wel dat er later onduidelijkheid was over het linnengoed, ik herinner me dat dat niet tot de inventaris hoorde. (…)
Mij staat bij dat we na die tweede bezichtiging min of meer op stel en sprong naar de verhuurder zijn vertrokken. Ik had de volgende dag nog kijkers en de heer en mevrouw [appellant] wilden graag snel met de verhuurder spreken en snel handelen. Ik heb de heer [G.] toen gebeld voor een afspraak. Ik weet nog dat we in een achterkamertje zaten omdat hij niet in zijn gewone kantoor kon.
Ik kan me niet meer heel specifiek herinneren wat er toen allemaal ter sprake is gekomen. Mij staat wel bij dat er toen gesproken is over onderhoud. De gevelbeplating, dat moest gebeuren. Dat ging over schilderwerk. Op dat moment begreep ik het wel zo dat dat voor rekening van de verhuurder zou zijn. Tijdens de bezichtiging was een kozijn geconstateerd dat wat verzakt was en niet open en dicht kon. Ik kan me niet voorstellen dat dat toen niet ook ter sprake is gekomen.
U vraagt mij of er ook nog over ander onderhoud is gesproken, zoals herstel van lekkages en de verwarmingsketel. Dat zou kunnen. Een van de mails die ik nadien naar de heer [G.] heb verstuurd ging bijvoorbeeld over de ketel. Op basis daarvan denk ik dat dit ter sprake kan zijn gekomen, maar ik heb daar geen echte herinnering aan.
In mijn verklaring heb ik gezegd dat de omzetcijfers van de vorige eigenaar tijdens een van de bezichtigingen aan de orde zijn geweest. Ik weet dat ik toen heb gezegd dat daar op kantoor van de heer [G.] over kon worden gesproken, maar ik kan niet zeggen of dat vervolgens ook is gebeurd.
Over de prijs van de inventaris en over de huurprijs is in die bespreking niet onderhandeld.
De heer [G.] wilde iets op schrift. Zijn idee was dat als de heer en mevrouw [appellant] het echt wilden we dan ook iets op papier gingen zetten. Ik had zelf ook het idee dat het wel vaststond. De volgende dag zou een serieuze geïnteresseerde komen, vandaar dat het idee was: nu handelen. De heer [G.] vroeg mij om wat op papier te zetten. Hij vertelde mij wat de bedoeling was en dat heb ik vervolgens op schrift gesteld. De heer [G.] vertelde mij dit op een gewone conversatietoon. U toont mij nu het schriftelijke stuk van 25 februari 2010. Ja, dat is het stuk.(…)
De heer [G.] kon op dat moment niet kopiëren en heeft mij gevraagd of ik het stuk mee wilde nemen en inscannen. Ik zou ook de inventarislijst maken en ik had begrepen dat ik ook de huurovereenkomst zou uitwerken, maar dat hoefde achteraf niet van de heer [G.] . Dat deed hij zelf. (…)
Naar aanleiding van het telefoongesprek waarin de eerste afspraak is gemaakt heb ik per email een afspraakbevestiging gestuurd naar de heer [appellant] . Dit is een email van 22 februari 2010. Ik heb deze email nu voor me en daarin staat de vraagprijs van het gehuurde en van de inventaris vermeld. Bij de vraagprijs van de inventaris staat dat deze is verlaagd wegens achterstallig onderhoud. De email is gericht aan de heer [appellant] , op een hotmail-adres. Ik neem aan dat die email is ontvangen. In het telefoongesprek had ik aangekondigd dat ik per mail nog nadere informatie zou sturen en dat heb ik dus gedaan. Ik ga ervan uit dat in het telefoongesprek waarin de datum voor de eerste bezichtiging is afgesproken ook de prijs is genoemd. (…)
De inventaris in de kamers waren verouderd. Er is over gesproken dat die moesten worden opgeknapt. [appellant] had het er over dat hij met een groep bouwvakkers zou komen.(…)
Ik heb op enig moment de jaarcijfers van [M.] gehad. Ik had eerst een opdracht van [M.] , maar die heb ik teruggegeven. Toen heb ik ook de jaarcijfers aangetekend teruggestuurd. Ik heb de cijfers nooit aan [G.] gegeven.
Toen [appellant] er om vroeg heb ik een indicatie omtrent de omzet gegeven. (…)
De heer [G.] zou de overeenkomst zelf opmaken. Ik weet niet op welke naam die werd gezet. Naderhand heb ik de ROZ-overeenkomst wel gezien. Er stonden wat dingen in die in mijn optiek bij de verhuurder hoorden, zoals het onderhoud. (…)
Mr. Van der Meer de Walcheren houdt mij voor dat volgens de heer [G.] de huur ‘casco’ zou zijn. Ik had niet het idee dat al het onderhoud voor de huurder zou zijn. Zo heb ik dat uit de gesprekken niet begrepen. Op de vraag of er echt iets is afgesproken over de gevel antwoord ik dat [G.] daar wel op in is gegaan, maar meer in de trant van: het komt wel goed. Ik kreeg het idee dat hij actie zou ondernemen, maar een concrete toezegging zou ik het niet willen noemen.
(…) Ik heb het schriftelijke stuk van 25 februari 2010 ingescand en het stuk met de inventarislijst naar [G.] gestuurd. Ik dacht dat ik het handgeschreven stuk ook naar [appellant] had gestuurd, maar dat weet ik niet zeker. Misschien heb ik gedacht dat [G.] dat zou doen.”