In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 14.789,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2014 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 11.682,40 zou betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, maar heeft de door de raadsman aangevoerde huur- en elektriciteitskosten niet in mindering gebracht op het verkregen voordeel. Het hof oordeelde dat huisvestingskosten alleen in mindering kunnen worden gebracht als deze kosten niet gemaakt zouden zijn zonder de illegale activiteiten. De veroordeelde had de woning voor eigen gebruik gehuurd en de elektriciteitskosten waren niet door haar betaald.
Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op EUR 14.939,00. De persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder haar financiële situatie, werden niet als voldoende beschouwd om de betalingsverplichting te verminderen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van EUR 14.939,00, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.