ECLI:NL:GHAMS:2014:2036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
23-005493-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering en aftrek van kosten in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 14.789,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2014 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 11.682,40 zou betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, maar heeft de door de raadsman aangevoerde huur- en elektriciteitskosten niet in mindering gebracht op het verkregen voordeel. Het hof oordeelde dat huisvestingskosten alleen in mindering kunnen worden gebracht als deze kosten niet gemaakt zouden zijn zonder de illegale activiteiten. De veroordeelde had de woning voor eigen gebruik gehuurd en de elektriciteitskosten waren niet door haar betaald.

Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op EUR 14.939,00. De persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder haar financiële situatie, werden niet als voldoende beschouwd om de betalingsverplichting te verminderen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van EUR 14.939,00, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005493-12
Datum uitspraak: 18 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 december 2012 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 13-855033-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR 14.789,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 december 2012 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 11 december 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 14.789,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 april 2014 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- hennepteelt en diefstal van elektriciteit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat dit vonnis niet de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevat.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De raadsman heeft bepleit dat de huurkosten en de elektriciteitskosten in mindering moeten worden gebracht op het door de politie Gooi- en Vechtstreek berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – uiteindelijk – gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van EUR 11.682,40 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van de hiervoor genoemde feiten waarvoor zij bij voornoemd arrest is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de door de raadsman opgevoerde huurkosten en elektriciteitskosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Het hof stelt voorop dat huisvestingskosten alleen in mindering worden gebracht op het verkregen wederrechtelijk voordeel, indien deze kosten niet zouden zijn gemaakt als de illegale activiteiten niet waren gepleegd. In casu is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde huurkosten heeft gemaakt louter ten behoeve van het houden van de hennepkwekerij, omdat zij heeft verklaard dat zij de woning voor eigen gebruik had gehuurd en daar – naar eigen zeggen – ten tijde van de bewezen verklaarde oogst ook (feitelijk) gewoond.
Ten aanzien van elektriciteitskosten geldt dat deze alleen in mindering worden gebracht indien aannemelijk is dat deze kosten ook daadwerkelijk door de veroordeelde zijn betaald. Blijkens het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde pleidooi heeft de veroordeelde de door Liander in rekening gebrachte elektriciteitskosten niet voldaan. Deze kosten komen derhalve niet voor aftrek in aanmerking.
Aldus komt het hof tot de volgende (afgeronde) berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel .
Bruto opbrengst
1 oogst (159 planten x 30,9 gram = 4,9 kg x € 3.280,00 per kilo) € 16.072,00
Kosten
  • Afschrijvingen op de investeringskosten (1 oogst x € 150,00) € 150,00
  • Variabele kosten (159 x € 3,33) € 529,47
  • Inkoopprijs stekjes (159 x € 2,85)
Totale kosten: € 1.132,62
Wederrechtelijk verkregen voordeel
- Opbrengst minus kosten (€ 16.072,00 - € 1.132,62) € 14.939,38
Het hof acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ten bedrage van (afgerond) € 14.939,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde met de zorg voor twee kinderen en een inkomen rond het bijstandsniveau nooit in staat zal zijn om het gevorderde ontnemingsbedrag te voldoen.
Het hof overweegt dat de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder haar financiële situatie, naar het oordeel van het hof niet aanstonds tot de conclusie kunnen leiden dat reeds nu al duidelijk is dat de veroordeelde niet in staat is, of in de toekomst zal zijn, aan na te melden betalingsverplichting te voldoen. Het hof zal met de draagkracht van de veroordeelde in het kader van de onderhavige vaststelling van de betalingsverplichting dan ook geen rekening houden.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 14.939,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
14.939,00 (veertienduizend negenhonderdnegenendertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 14.939,00 (veertienduizend negenhonderdnegenendertig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2014.