ECLI:NL:GHAMS:2014:2033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
23-003655-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering inzake hennepteelt en gerealiseerde oogsten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor hennepteelt. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 27.961,38 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 april 2014 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, waarbij het hof kennisnam van de argumenten van de raadsman, mr. V.A. Groeneveld. De raadsman betoogde dat de politierechter ten onrechte had aangenomen dat er twee oogsten waren geweest, en dat de schatting van het aantal hennepplanten niet correct was. Het hof oordeelde echter dat de eerdere veroordeling voor hennepteelt in de periode van 1 maart 2010 tot en met 12 augustus 2010 als uitgangspunt moest dienen voor de berekening van het aantal oogsten.

Het hof concludeerde dat, gezien de gemiddelde kweekcyclus van hennep, het redelijk was om uit te gaan van twee gerealiseerde oogsten. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 32.454,00, na aftrek van kosten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003655-12
Datum uitspraak: 22 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 23 augustus 2012 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-660385-10 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 27.961,38.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 24 mei 2012 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van hennepteelt.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Haarlem bij vonnis van 23 augustus 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.961,38 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van gevoerd verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de politierechter ten onrechte heeft aangenomen dat er twee oogsten zijn geweest op basis van een cirkelredenering. Uit het financieel rapport blijkt dat de door Liander onderzochte hoeveelheid illegaal afgenomen stroom de grondslag heeft gevormd voor het aantal geschatte oogsten, terwijl uit het verslag van Liander blijkt dat men de hoeveelheid omgeleide stroom heeft afgeleid uit het geschatte aantal oogsten. Ook aan de aangetroffen kalkaanslag en de vervuiling kunnen volgens de raadsman geen conclusies worden verbonden wat betreft het aantal oogsten. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de politierechter eveneens ten onrechte heeft aangenomen dat er 279 hennepplanten in de kwekerij hebben gestaan.
Het hof overweegt als volgt.
Bij vonnis van 24 mei 2012 is de veroordeelde onherroepelijk veroordeeld ter zake van -kort gezegd- hennepteelt gepleegd in de periode van 1 maart 2010 tot en met 12 augustus 2010. Uit de aangifte van Liander N.V. – die de grondslag heeft gevormd voor het financieel rapport – blijkt dat aanvankelijk is vastgesteld dat de hennepplantage in ieder geval in de periode van maart 2010 tot en met 12 augustus 2010 was ingericht. Deze periode is als uitgangspunt genomen bij de berekening van het aantal oogsten en de hoeveelheid illegaal afgenomen elektriciteit. Of vervolgens op grond van de hoeveelheid illegaal afgenomen elektriciteit het aantal oogsten is berekend, of andersom, doet naar het oordeel van het hof niet ter zake, nu beide terug te voeren zijn op de reeds vastgestelde inrichtingsperiode van 23 weken.
Gezien de gemiddelde kweekcyclus van hennep van tien weken, is het naar het oordeel van het hof alleszins redelijk om (minstgenomen) uit te gaan van twee eerder gerealiseerde oogsten. Nu er op basis van de bij onherroepelijk vonnis bewezenverklaarde pleegperiode wordt uitgegaan van twee gerealiseerde oogsten, behoeft het verweer van de raadsman betreffende de aangetroffen kalkaanslag en vervuiling geen bespreking meer.
Bij het aantreffen van de niet meer in werking zijnde hennepkwekerij werden 279 plantenbakken aangetroffen, verdeeld over twee kweekruimtes die in totaal 15,57 m² besloegen (goederenlijst hennepkwekerij [adres 2], ongenummerd). Gelet op het doel van het houden van een hennepkwekerij – het genereren van winst – acht het hof niet aannemelijk dat slechts een deel van deze bakken zijn aangewend voor de hennepteelt. Anders dan hetgeen hierover is opgenomen in het financieel rapport gaat het hof niet uit van 25 planten per vierkante meter, omdat een aantal van 279 planten op een oppervlakte van 15,57 m² neerkomt op (afgerond) 18 planten per vierkante meter (279/15,57 m²= 17,91).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 36.046,80 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van de hiervoor genoemde feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Aldus komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (naar beneden afgerond).
Bruto opbrengst
2 oogsten (279 planten x 26,7 gram x 2 = 14.898,60 gram x € 2,37 per gram) € 35.309,68
Kosten
  • Afschrijvingen op de investeringskosten (2 oogsten x € 200,00) € 400,00
  • Variabele kosten (2 x 279 x € 4,40)
Totale kosten: € 2.855,20
Wederrechtelijk verkregen voordeel
- Opbrengst minus kosten (€ 35.309,68 - € 2.855,20) € 32.454,48
Het hof acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ten bedrage van (afgerond) € 32.454,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 32.454,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
32.454,00 (tweeëndertigduizend vierhonderdvierenvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 32.454,00 (tweeëndertigduizend vierhonderdvierenvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2014.