ECLI:NL:GHAMS:2014:1895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
23-005107-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake openlijk geweldplegen door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van openlijk geweldplegen tegen een slachtoffer op 8 mei 2010 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de haren, schoppen en slaan van het slachtoffer. De kinderrechter had de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, waarop de verdachte in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 29 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De raadsman voerde aan dat er sprake was van noodweer, omdat het slachtoffer de verdachte eerst had aangevallen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsstukken, waaronder Hyves-berichten, de stelling van de verdediging niet ondersteunden. Het hof concludeerde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan en dat er geen noodweersituatie was.

Het hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel een factor was bij de strafmaat. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels vier jaar ouder was en geen recidive had gepleegd, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd, maar de verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar dat een straf thans geen meerwaarde zou hebben.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005107-13
Datum uitspraak: 13 mei 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-860735-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 08 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Tjalkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het eenmaal of meermalen (met kracht) trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer];
subsidiair:
zij op of omstreeks 08 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer],
- (met kracht) eenmaal of meermalen aan de haren van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt tegen de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot andere beslissingen dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft in zijn pleitnotities een uitvoerig verweer tegen de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verwoord. Bij pleidooi heeft hij het verweer samengevat en aangevoerd dat een schending van het recht op een behandeling van een strafzaak binnen de redelijke termijn in de lagere rechtspraak in bijzondere gevallen wel wordt gesanctioneerd met een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In de onderhavige strafzaak is sprake van een bijzondere omstandigheid nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 15 maanden. Deze overschrijding dient, net als in lagere rechtspraak, door het hof te worden gesanctioneerd met de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Met verwijzing naar de standaardarresten van de Hoge Raad en jurisprudentie van dit hof, heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de schending van het onderhavige recht niet een vormverzuim behelst dat dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de Nederlandse rechtspraak is aanvaard hetgeen de Hoge Raad in zijn standaardarrest van 3 oktober 2000 als maatstaf heeft geformuleerd, namelijk dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg en in tweede aanleg dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof deze termijn aangevangen op het moment dat aangeefster zich bij klaagschrift d.d. 16 augustus 2010 heeft beklaagd tegen de sepotbeslissing bij dit hof. Sinds deze aanvang tot aan het wijzen van het onderhavige arrest is een periode verstreken van ruim 43 maanden. Het hof is van oordeel dat een overschrijding van de termijn met 11 maanden een forse overschrijding van de redelijke termijn oplevert.
Het hof overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak, in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leidt. De hiervoor bedoelde 16-maandennorm per feitelijke instantie houdt een strengere maatstaf in voor de beoordeling van de met een jeugdzaak gemoeide behandelperiode maar aan overschrijding dienen blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad geen andere consequenties te worden verbonden dan in zaken betreffende meerderjarige verdachten. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie.
Het hof komt derhalve net als de kinderrechter tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 mei 2010 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Tjalkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en
- het met kracht schoppen tegen de rug en de benen en de billen van voornoemde [slachtoffer] en
- het met kracht slaan tegen de rug van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde; bespreking verweer noodweer

De raadsman heeft aangevoerd dat - met name gezien de verklaringen van [getuige] - genoegzaam is komen vast te staan dat de aangeefster is begonnen met vechten door de verdachte aan haar haren te trekken, waardoor een noodweersituatie is ontstaan waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt dat de verklaring van aangeefster voor zover hier van belang wordt ondersteund door de inhoud van de Hyves berichten die voorafgaand en na de openlijke geweldpleging op Hyves zijn geplaatst. Daaruit blijkt niet alleen dat er eerder een incident is geweest waardoor het slachtoffer zich de woede op de hals heeft gehaald van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] maar ook dat de verdachte met haar medeverdachten geweld heeft uitgeoefend en dat zij daarmee zijn doorgegaan “tot ze moe waren”. Ook met inachtneming van enige overdrijving wordt de gezamenlijke mishandeling van het slachtoffer als wapenfeit beschreven. Daarnaast wordt de aangifte ondersteund door de letselverklaring. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de datering 11-4-2010 beschouwd moet worden als een kennelijke verschrijving en dat gelezen dient te worden 11-5-2010. Ook verbalisant [verbalisant] heeft letsel op de rug van het slachtoffer geconstateerd (blz 9 van het dossier).
Deze Hyves berichten houden onder meer het volgende in:
[gebruikersnaam 1] ( 8 mei, 11:22 uur):
KK HOER JA INDERDAAD IK WEET WAAR JE WOONT JE GAAT ME EEVEN VAN DEZE DAGE ZIEN
[gebruikersnaam 2] (8 mei, 10:23 uur):
K GAA DIE HOERTJJ SLOPEN KLAAR
KKR HOERJJ JJ GAAT DOOD VRIEND
ALS K JE PAK MEID NIEMAND NOEMT [verdachte] OF [medeverdachte 2] KEHBA
NB: het hof merkt op dat volgens het slachtoffer de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden rond 16.45 uur.
The queen of fashionnn!!! (Zaterdag, 17:11):
[medeverdachte 1] DaNK JA SGAT DAT je me ging joinen.
Ik kon niet meer man ik begin aan der haar te trekke ze trekt mij ik geeft er stote in der gezicht met me andere hand. Opeens ik hoor jou schreeuwe laat er los je kk moer en jij begint der ook te stote vriend. [medeverdachte 2] slaat op der schedel en [betrokkene] van achtere…Ik had hele bos haar van der in me hande
[gebruikersnaam 2] (Zaterdag, 18:56)
[verdachte]
SE HEEFT ME PARRA GEMAAKT
JJ SPRINGT OP DER
K DENK SE GAAT TE VER NIEMAND KOMT AAN MIJN [verdachte]
KLAAAR
K SPRING OP DER GEEF DER IN DER GEZICHT K SGREEW [medeverdachte 2] KOMT [betrokkene] SE PAKKEN ONS VAST
WIJ ZNOEN VRIEND WE GEVEN TOT WE MOE WAREN
WE DER WEER DEEL 4 KOMT WEER
Verbalisanten hebben vastgesteld, hetgeen ook niet is weersproken, dat “[gebruikersnaam 1]” het account van de verdachte is en dat “[gebruikersnaam 2]” het account is van medeverdachte [medeverdachte 1].
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze berichten ook dat de verdachte de geweldshandelingen is begonnen door aan de haren van aangeefster te trekken en dat de andere meisjes haar daarin zijn gevolgd.
Het hof is, gelet op bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de aangeefster een betrouwbare verklaring over het ten laste gelegde feit heeft afgelegd. Voor zover daarin sprake is van inconsequenties zijn deze te verklaren uit de hectische situatie waarin het slachtoffer zich bevond.
Gezien deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof de door de verdachte gegeven voorstelling van zaken op grond waarvan de verdediging heeft geconcludeerd dat sprake was van een noodweersituatie niet geloofwaardig. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Strafbaarheid van de verdachte; bespreking verweer noodweerexces

De raadsman heeft aangevoerd dat het plotseling bij het haar grijpen een onmiddellijke hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt waardoor de verdachte is doorgeslagen in de verdediging. Nu het hof in het bovenstaande heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt ook dit verweer verworpen. Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte net als in eerste aanleg geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte was 14 jaar oud toen zij zich in mei 2010 met haar medeverdachten schuldig maakte aan de openlijke geweldpleging tegen een andere minderjarige. Sedertdien zijn vier jaren verstreken. De duur van de procedure is in grote mate beïnvloed door de artikel 12 Sv-procedure die is gevolgd op de sepotbeslissing van de officier van justitie van 3 augustus 2010.
Uit de omtrent de verdachte opgemaakte rapportage, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming van 24 oktober 2013, komt naar voren dat de ingezette hulpverlening de thuissituatie van de verdachte en de school/stagesituatie heeft verbeterd, dat het recidiverisico laag is en dat de agressieproblemen zijn verminderd.
Het hof overweegt voorts dat mevrouw [naam], jeugdreclasseerder bij Bureau Jeugdzorg, die op de terechtzitting is gehoord, een positief beeld over de verdachte heeft geschetst. De begeleiding omtrent de thuissituatie en op andere gebieden heeft een positief effect op de verdachte gehad.
Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2014 volgt de verdachte sinds medio 2012 niet meer is gerecidiveerd. Bij de beoordeling van de strafmaat dient het hof tevens toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gezien het tijdsverloop sinds de pleegdatum en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het hof van oordeel dat een eventueel op te leggen straf thans geen enkele meerwaarde zou kunnen hebben. Daarom zal het hof toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu het hof niet komt tot een strafoplegging, behoeft de vraag of en in welke mate de overschrijding van de redelijke termijn in het onderhavige geval tot strafvermindering moet leiden geen beantwoording.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.R. Cox, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2014.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]