In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van openlijk geweldplegen tegen een slachtoffer op 8 mei 2010 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de haren, schoppen en slaan van het slachtoffer. De kinderrechter had de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, waarop de verdachte in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 29 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De raadsman voerde aan dat er sprake was van noodweer, omdat het slachtoffer de verdachte eerst had aangevallen. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsstukken, waaronder Hyves-berichten, de stelling van de verdediging niet ondersteunden. Het hof concludeerde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan en dat er geen noodweersituatie was.
Het hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel een factor was bij de strafmaat. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels vier jaar ouder was en geen recidive had gepleegd, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd, maar de verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar dat een straf thans geen meerwaarde zou hebben.