ECLI:NL:GHAMS:2014:1894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
23-005126-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in jeugdstrafzaak met openlijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdstrafzaak waarin de verdachte, geboren in 1996, wordt beschuldigd van openlijk geweld tegen een medeverdachte op 8 mei 2010 in Amsterdam. De tenlastelegging omvat zowel primair als subsidiair geweldpleging, waarbij de verdachte samen met anderen de aangeefster heeft mishandeld. De advocaat-generaal heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verdedigd, ondanks de stelling van de verdediging dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak meer dan 43 maanden heeft geduurd, wat een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn oplevert. Echter, het hof oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel aanleiding geeft tot strafvermindering. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het delict. Het hof vernietigt het vonnis van de kinderrechter en spreekt de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005126-13
Datum uitspraak: 13 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-860736-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 08 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Tjalkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het eenmaal of meermalen (met kracht) trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer];
subsidiair:
zij op of omstreeks 08 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer],
- (met kracht) eenmaal of meermalen aan de haren van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt tegen de rug en/of de benen en/of de billen, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot andere beslissingen dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is geschonden en dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging verzoekt dan ook om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Met verwijzing naar de standaardarresten van de Hoge Raad en jurisprudentie van dit hof, heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de schending van het onderhavige recht niet een vormverzuim behelst dat dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de Nederlandse rechtspraak is aanvaard hetgeen de Hoge Raad in zijn standaardarrest van 3 oktober 2000 als maatstaf heeft geformuleerd, namelijk dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg en in tweede aanleg dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof deze termijn aangevangen op het moment dat aangeefster zich bij klaagschrift d.d. 16 augustus 2010 heeft beklaagd tegen de sepotbeslissing bij dit hof. Sinds deze aanvang tot aan het wijzen van het onderhavige arrest is een periode verstreken van ruim 43 maanden. Het hof is van oordeel dat een overschrijding van de termijn met 11 maanden een forse overschrijding van de redelijke termijn oplevert.
Het hof overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak, in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leidt. De hiervoor bedoelde 16-maandennorm per feitelijke instantie houdt een strengere maatstaf in voor de beoordeling van de met een jeugdzaak gemoeide behandelperiode maar aan overschrijding dienen blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad geen andere consequenties te worden verbonden dan in zaken betreffende meerderjarige verdachten. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie.
Het hof komt derhalve net als de kinderrechter tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 mei 2010 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Tjalkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het trekken aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en
- het met kracht schoppen tegen de rug en de benen en de billen van voornoemde [slachtoffer] en
- het met kracht slaan tegen de rug van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging; bespreking verweer

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe bewijsverweren gevoerd zoals neergelegd in zijn pleitnotities welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Het hof overweegt dat de verklaring van aangeefster voor zover van belang voor het ten laste gelegde wordt ondersteund door de inhoud van de Hyves berichten die voorafgaand en na de openlijke geweldpleging op Hyves zijn geplaatst. Daaruit blijkt niet alleen dat er eerder een incident is geweest waardoor het slachtoffer zich - kennelijk - de woede op de hals heeft gehaald van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maar ook dat de verdachte met haar medeverdachten geweld heeft uitgeoefend en dat zij daarmee zijn doorgegaan “tot ze moe waren”. Ook met inachtneming van enige overdrijving wordt de gezamenlijke mishandeling van het slachtoffer als wapenfeit beschreven. Daarnaast wordt de aangifte ondersteund door de letselverklaring. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de datering 11-4-2010 beschouwd moet worden als een kennelijke verschrijving en dat gelezen dient te worden 11-5-2010. Ook verbalisant [verbalisant] heeft letsel op de rug van het slachtoffer geconstateerd (blz 9 van het dossier).
Deze Hyves berichten houden onder meer het volgende in:
[gebruikersnaam 1] ( 8 mei, 11:22 uur):
KK HOER JA INDERDAAD IK WEET WAAR JE WOONT JE GAAT ME EEVEN VAN DEZE DAGE ZIEN
[gebruikersnaam 2] (8 mei, 10:23 uur):
K GAA DIE HOERTJJ SLOPEN KLAAR
KKR HOERJJ JJ GAAT DOOD VRIEND
ALS K JE PAK MEID NIEMAND NOEMT [medeverdachte 1] OF [betrokkene] KEHBA
NB: het hof merkt op dat volgens het slachtoffer de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden rond 16.45 uur.
[gebruikersnaam 1] (Zaterdag, 17:11):
[medeverdachte 2] DaNK JA SGAT DAT je me ging joinen.
Ik kon niet meer man ik begin aan der haar te trekke ze trekt mij ik geeft er stote in der gezicht met me andere hand. Opeens ik hoor jou schreeuwe laat er los je kk moer en jij begint der ook te stote vriend. [betrokkene] slaat op der schedel en [verdachte] van achtere…Ik had hele bos haar van der in me hande
[gebruikersnaam 2] (Zaterdag, 18:56)
[medeverdachte 1]
SE HEEFT ME PARRA GEMAAKT
JJ SPRINGT OP DER
K DENK SE GAAT TE VER NIEMAND KOMT AAN MIJN [medeverdachte 1]
KLAAAR
K SPRING OP DER GEEF DER IN DER GEZICHT K SGREEW [betrokkene] KOMT [verdachte] SE PAKKEN ONS VAST
WIJ ZNOEN VRIEND WE GEVEN TOT WE MOE WAREN
WE DER WEER DEEL 4 KOMT WEER
Verbalisanten hebben vastgesteld, hetgeen ook niet is weersproken, dat “[gebruikersnaam 1]” het account van [medeverdachte 1] is en dat “[gebruikersnaam 2]” het account is van medeverdachte [medeverdachte 2].
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze berichten ook dat [medeverdachte 1] de geweldshandelingen is begonnen door aan de haren van aangeefster te trekken en dat de andere meisjes waaronder de verdachte, haar daarin zijn gevolgd.
Het hof is, gelet op bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de aangeefster een betrouwbare verklaring over het ten laste gelegde feit heeft afgelegd. Voor zover daarin sprake is van inconsequenties zijn deze te verklaren uit de hectische situatie waarin het slachtoffer zich bevond. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat er door vier meisjes openlijk geweld is gepleegd tegen [slachtoffer] en dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte net als in eerste aanleg geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte had de leeftijd van 13 jaar toen zij zich in mei 2010 met haar medeverdachten schuldig maakte aan de openlijke geweldpleging tegen een andere minderjarige. Sedertdien zijn vier jaren verstreken. De duur van de procedure is in grote mate beïnvloed door de artikel 12 Sv-procedure die is gevolgd op de sepotbeslissing van de officier van justitie van 3 augustus 2010.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte inmiddels een opleiding heeft afgerond, komend schooljaar zal starten met een tweede opleiding en dat het goed met haar gaat.
Uit de omtrent de verdachte opgemaakte rapportage, opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming van 16 oktober 2013, komt naar voren dat de Raad geen pedagogische meerwaarde ziet in een strafoplegging nu het delict dateerde uit 2010.
Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2014 volgt de verdachte sindsdien enkel met politie en justitie in aanraking is gekomen vanwege overtredingen op het gebied van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de beoordeling van de strafmaat dient het hof tevens toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gezien het tijdsverloop sinds de pleegdatum en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het hof van oordeel dat een eventueel op te leggen straf thans geen enkele meerwaarde zou kunnen hebben. Daarom zal het hof toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu het hof niet komt tot een strafoplegging, behoeft de vraag of en in welke mate de overschrijding van de redelijke termijn in het onderhavige geval tot strafvermindering moet leiden geen beantwoording.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.R. Cox, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2014.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]