In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdstrafzaak waarin de verdachte, geboren in 1996, wordt beschuldigd van openlijk geweld tegen een medeverdachte op 8 mei 2010 in Amsterdam. De tenlastelegging omvat zowel primair als subsidiair geweldpleging, waarbij de verdachte samen met anderen de aangeefster heeft mishandeld. De advocaat-generaal heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verdedigd, ondanks de stelling van de verdediging dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak meer dan 43 maanden heeft geduurd, wat een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn oplevert. Echter, het hof oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat het wel aanleiding geeft tot strafvermindering. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het delict. Het hof vernietigt het vonnis van de kinderrechter en spreekt de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.