In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin Ymere als eiseres werd toegewezen in haar vorderingen. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 september 2012, waarin hij werd veroordeeld tot schadevergoeding aan Ymere, een besloten vennootschap. De rechtbank had vastgesteld dat [appellant], die als medewerker projectadministratie bij Ymere werkte, zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan verduistering van een aanzienlijk bedrag van € 537.854,-. Dit bedrag was door Ymere gevorderd als schadevergoeding voor de geleden schade.
In het hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Ymere niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen. Ymere heeft echter geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Beide partijen hebben bewijs aangeboden voor hun stellingen.
De rechtbank had in haar vonnis de feiten vastgesteld, die in hoger beroep grotendeels niet in geschil zijn. Het hof heeft de zaak aanhouden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad, aangezien [appellant] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een eerder arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, dat betrekking had op dezelfde feiten. Het hof heeft bepaald dat de zaak voorlopig wordt aangehouden tot 1 juli 2014, waarna de meest gerede partij de zaak weer op de rol kan doen plaatsen.
De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt uitgesteld, en dat partijen zich moeten uitlaten over de betekenis van het arrest van de Hoge Raad voor de onderhavige zaak. Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.