ECLI:NL:GHAMS:2014:1528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
200.127.671-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvordering tot vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een leaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een echtpaar. De echtgenote van de geïntimeerde heeft de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen, waarop Dexia zich beroept op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het bewijsvermoeden ten gunste van Dexia, gebaseerd op het feit dat betalingen werden verricht vanaf een en/of-rekening, was weerlegd door getuigenverklaringen van de echtelieden. Het hof bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat de echtgenote tijdig de nietigheid heeft ingeroepen. Het hof concludeert dat Dexia niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de echtgenote eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst dan drie jaar voor de vernietigingsbrief. De grieven van Dexia worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.127.671/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1361562 DX EXPL 12-260
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 april 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 21 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2013, gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met productie;
- akte [geïntimeerde];
- akte Dexia;
- akte [geïntimeerde];
- akte Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 januari 2013 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op een door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [geïntimeerde] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [geïntimeerde] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. [geïntimeerde] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat [geïntimeerde] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden heeft weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat de echtgenote van [geïntimeerde] tijdig de nietigheid heeft ingeroepen van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Evenals de kantonrechter acht het hof het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd. De door Dexia gestelde tegenstrijdigheden in de verklaringen zijn onvoldoende om aan de algehele geloofwaardigheid van die verklaringen te twijfelen.
3.8
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de echtgenote van [geïntimeerde] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen en aannames. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor. De omstandigheid dat de inleg voor de leaseovereenkomst is betaald van de gezamenlijke spaarrekening van de echtelieden toont nog niet aan dat de echtgenote van de leaseovereenkomst op de hoogte was, zolang niet wordt aangetoond dat zij van deze betaling op de hoogte was. Dit nu wordt voldoende weersproken door de getuigenverklaringen.
3.9
Met het voorgaande falen de grieven van Dexia.
3.1
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, R.H. de Bock en W.J. van den Bergh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.