ECLI:NL:GHAMS:2014:14

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.107.326-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij koop onroerend goed wegens verborgen gebreken en asbest

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de koop van een woning waarin asbest was verwerkt. De appellanten, [APPELLANT SUB 1] en [APPELLANTE SUB 2], hebben de verkopers, [GEÏNTIMEERDE SUB 1] en [GEÏNTIMEERDE SUB 2], aangeklaagd wegens non-conformiteit op basis van artikel 7:17 BW. De appellanten stellen dat de verkopers op de hoogte waren van de aanwezigheid van asbest in de gevels en het dakbeschot van de woning, maar dit niet hebben gemeld tijdens de verkoop. Het hof heeft in een tussenarrest van 26 maart 2013 de appellanten toegelaten tot bewijsvoering. Tijdens de getuigenverhoren hebben verschillende getuigen verklaard over de kennis van de verkopers met betrekking tot de asbest. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en geconcludeerd dat de verkopers inderdaad op de hoogte waren van de asbest en dit niet hebben gemeld aan de appellanten. Dit leidt tot de conclusie dat de appellanten mochten verwachten dat de woning geen asbest bevatte, en dat de verkopers hun mededelingsplicht hebben geschonden. Het hof oordeelt dat de vordering van de appellanten tot schadevergoeding van € 28.500,-- toewijsbaar is, en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling van de schadevergoeding. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.107.326/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 130656 / HA ZA 11-510
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 januari 2014
inzake

1.[APPELLANT SUB 1] en

2. [APPELLANTE SUB 2],
beide wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. E.C.J. Riste Amsterdam,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1]en

2. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
beide wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. N. Hollanderte Groningen,

1.Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
In het tussenarrest van 26 maart 2013 heeft het hof [appellanten] toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat [geïntimeerden] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bekend waren met de aanwezigheid van asbest in de gevels en in het dakbeschot van de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Aan de zijde van [appellanten] is op 17 juni 2013 een getuige gehoord. Aan de zijde van [geïntimeerden] zijn op 27 augustus 2013 twee getuigen gehoord.
Beide partijen hebben een memorie na enquête genomen.
Hierna hebben partijen arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Door [X] is als getuige als volgt verklaard:
U houdt mij voor de verklaring die ik op 30 november 2010 heb afgelegd en die als produktie 6 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht. Ik blijf bij die verklaring. Ik heb een conceptverklaring aangeleverd gekregen waar ik correcties op kon aanbrengen. Volgens mij heb ik er ook iets aan veranderd, al weer ik niet meer precies wat.
In deze verklaring rep ik over een gesprek dat plaatsvond met [Y] tijdens de verbouwing van mijn woning. Die verbouwing duurde 1 a 2 weken en vond plaats ik dacht ergens in maart 2008. Voor zover ik mij kan herinneren is dat de eerste keer dat ik met [Y] over de aanwezigheid van asbest in onze woningen heb gesproken.
Het asbest kwam tevoorschijn nadat de red cedar houten gevel bekleding werd verwijderd. Achter het hout bleek de gehele gevel met asbest te zijn bekleed.
Ik heb de aannemer opdracht gegeven tot verwijdering. Allereerst schrok ik erg van de aanwezigheid van asbest. Het asbest zag er verder slecht uit: Gekartelde randjes, verroeste spijkers en hier en daar zat het een beetje los. Bovendien was erachter bijna niet geïsoleerd. Om de situatie goed op te lossen en ook de nieuwe keralieten gevelbeplating te kunnen aanbrengen moest de asbest moeten worden verwijderd. De aannemer heeft daar direct een aanvang mee gemaakt. De aannemer heeft daarvoor geen gespecialiseerd bedrijf ingeschakeld. Hij heeft het asbest steeds in delen verwijderd, steeds dat deel dat voor de verbouwing nodig was. Het asbest dat hij had verwijderd heeft hij verpakt en aan de kant gezet. Door deze werkwijze is de aanwezigheid van asbest op onze woning dagenlang voor iedereen zichtbaar geweest. Het asbest lag bloot. Ik heb het zelf direct als asbest herkend, hoewel ik geen bouwtechnisch deskundige ben.
Ergens in die periode kwam [Y] langs om te kijken hoe het met onze verbouwing stond. Hij moet het asbest dus gezien hebben. We hebben er toen ook over gesproken. Ik kan me alleen de bewoordingen van dat gesprek niet herinneren. In mijn verklaring van 30 november 2010 geef ik aan dat [Y] twijfelde of hij de gevelbekleding van zijn huis al dan niet zou vervangen. Die twijfel had niet te maken met de al dan niet aanwezigheid van asbest.
Ik kan mij niet herinneren of in dat gesprek aan de orde kwam dat als ik asbest in mijn huis had, [Y] dat ook moest hebben. Mij lijkt dat dat wel het geval is; de vier woningen van ons hofje zijn identiek. Verder is in onze buurt, van ongeveer
30 woningen, bekend dat er asbest in de woningen verwerkt is.
Volgens mij heb ik tijdens de verbouwing niet meer met [Y] over asbest gesproken. Ik weet wel zeker dat het onderwerp daarna nog wel een aantal keren is opgekomen. We wonen in een klein hofje van vier huizen en we zijn redelijk close met elkaar. We organiseren jaarlijks een nieuwjaarsborrel en komen bij elkaar op verjaardagsvisite. De slechte bouwtechnische staat van onze woningen, en de onderhoudsgevoeligheid, is een onderwerp dat geregeld terugkeert. In dat kader werd ook over de asbest gesproken, dat de woningen van onder tot boven onder de asbest zitten. Voor ons is dat ook een soort verborgen gebrek. Ook onze eigen vorige bewoners hebben ons niets verteld toen ze het huis aan ons verkochten, terwijl ze het wel geweten moeten hebben. Ze zijn immers bij de bouw betrokken geweest.
U vraagt me naar het aantal malen dat hierover met [Y] is gesproken. Ik weet dat niet, maar eerder twee/vier keer dan tien keer. Mijn vrouw is bij de verbouwing verder niet betrokken geweest. Ze was net bevallen. De gesprekken vonden met name plaats tussen mij en [Y].
De woning van [Y] was heel snel verkocht, zonder makelaar. Het heeft ons zeer verbaasd dat er geen melding was gemaakt van de aanwezigheid van asbest, of de mogelijke aanwezigheid van asbest. Gelet op de gesprekken die er gevoerd waren hadden [Y] cs. op de mogelijke aanwezigheid van asbest moeten attenderen zodat daar onderzoek naar had kunnen plaatsvinden.
Op een vraag van mr. Ris antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor mijn verklaring van 30 november 2010. Ik heb meermalen met [Y] gesproken over de asbest in onze woningen en dan bedoel ik de woningen in ons hofje. Niet heel specifiek mijn eigen woning of de woning van [Y].
Op vragen van mr. Hollander antwoord ik als volgt:
Ik vind dat [Y], met de wetenschap dat kort daarvoor bij de buren asbest in de woning bleek te zitten, daar onderzoek naar had moeten doen bij de verkoop van zijn eigen woning.
Alhoewel ik de precieze datum of gelegenheid niet meer weet, weet ik zeker dat ik met [Y] heb gesproken over de asbest in mijn woning. Dat komt omdat dat zo’n impact op ons had tijdens de verbouwing.
Ik heb voor de verwijdering van asbest geen vergunning bij de gemeente gevraagd. Ik heb ook mijn buren niet ingelicht dat ik asbest zou gaan verwijderen. Ik betwijfel overigens wat de relevantie van deze vragen is.
Tijdens de verbouwing heb ik niet met mevrouw [Z] over de asbest gesproken, maar alleen met meneer [Y]. Of ik na de verbouwing met haar daarover heb gesproken weet ik niet meer. Met [appellanten] en Kwinkelenberg, als nieuwe eigenaars van de woning, heb ik vrij snel (binnen een maand) nadat zij de woning hadden betrokken over de asbest gesproken.
Voordat ik aan de verbouwing in maart 2008 begon, wist ik alleen van de aanwezigheid van asbest in het cv-hok. Daar zat een klein afwerkplaatje van asbest van circa 30 bij 30 cm waar de makelaar ons op had gewezen.
Op dit moment is er nog steeds asbest in mijn woning. Dat zit onder het dak.
2.2
Door [Z] is als getuige als volgt verklaard:
Ik was ten tijde van de verkoop van onze woning er niet van op de hoogte dat er asbest in de woning was. Daarvan heb ik voor het eerst gehoord toen wij de dagvaarding ontvingen. Ik realiseer mij dat ik het woord dagvaarding niet helemaal goed gebruik: ik doel eigenlijk op de aangetekende brief van de ARAG.
U houdt mij voor de verklaring die [X] als getuige heeft afgelegd.
Wat hij verklaart is onjuist. Ik kan me voorstellen dat na deze rechtzaak veel over asbest is gesproken in de buurt, maar daarvoor absoluut niet. Het zijn prachtige woningen. Overigens bestaat ons hofje uit 5 huizen en niet 4.
U vraagt mij of, als [X] wel met mijn man gesproken zou hebben over asbest in de woning, ik dat geweten zou hebben. Ik ben blij dat u mij die vraag stelt. Als mijn man gehoord zou hebben over asbest in de woning, of dat er illegaal asbest werd verwijderd zou hij dat zeker aan mij verteld hebben. Ik zou nooit mijn gezin, of omwonenden aan het risico van asbest willen blootstellen.
Wij hebben om de familie [appellanten] in het hofje te introduceren een soort welkomstreceptie georganiseerd. Die receptie diende tegelijkertijd voor ons om afscheid te nemen van het hofje. Het hofje is een tamelijk besloten plekje waar we allemaal hartelijk en prettig met elkaar omgaan. Ik heb het gewoon goed willen doen met de familie [appellanten].
Op vragen van mr. Hollander verklaar ik als volgt:
Tijdens de receptie waar ik net over verklaarde was mijn man er niet, hij was aan het werk. Ik heb tijdens die receptie het woord asbest niet horen vallen. Er is daar volgens mij niet over gesproken. Tijdens de nieuwjaarsreceptie van ons hofje van 2008-2009 was ik aanwezig. Mijn man niet, die was aan het werk. Tijdens die borrel is het onderwerp asbest niet aan de orde gekomen.
Tijdens de verbouwing van de heer [X] heb ik geen asbest zien liggen. Maar ik moet u ook zeggen, dat ik asbest niet zou herkennen omdat ik niet weet hoe het er uit ziet.
Op vragen van mr. van de Klomp verklaar ik als volgt:
U vraagt mij wat de voornaamste reden was om de receptie te organiseren.
Het was zoals ik zei: wij namen afscheid en het leek ons een leuke manier voor de nieuwe bewoners om op een ongedwongen manier met de bewoners van het hofje kennis te maken.
U vraagt mij of ik ooit heb geaarzeld of de redcedergevelbekleding van ons huis moest worden vervangen, toen ik bij de buren zag dat zij het vervingen door kunststof. Inderdaad vond ik het kunststof wel mooi, maar mijn man vond de redceder mooier: hij liet het huis het liefst in een zo natuurlijk mogelijke staat.
U vraagt mij of ik heb waargenomen dat onze buurman [X] met de verbouwing bezig was. Op zich zelf heb ik daar wel iets van gemerkt, ze waren al tijden aan het verbouwen, maar ik heb er niet specifiek op gelet. U moet ook weten dat onze woningen zo ten opzichte van elkaar staan, dat ik daar ook niet altijd zicht op heb.
Het staat me niet precies bij, wat er op de gevel zichtbaar was toen de gevelbekleding verwijderd was.
2.3
Door [A] is als getuige als volgt verklaard:
Ten tijde van de verkoop van mijn woning was ik niet bekend met de aanwezigheid van asbest. Ik heb dat voor het eerst gehoord via de brief van de familie [appellanten] die wij in september 2010 ontvingen.
U houdt mij voor de getuigenverklaring van [X]. Als het was gegaan zoals hij daar verklaart, namelijk dat hij bezig was met de verbouwing en dat hij ook het asbest door een niet-gespecialiseerd bedrijf had laten verwijderen, had ik heel anders gereageerd. Het was mij namelijk toen al bekend, dat het verwijderen van asbest heel gevaarlijk kan zijn. Mijn vrouw en kinderen waren dicht in de buurt en ik loop er natuurlijk ook zelf rond. Ik zou dan tegen [X] gezegd hebben dat hij met het verwijderen van asbest op deze manier moest stoppen, en ik zou het bij de gemeente hebben gemeld. Ik woonde toen nog maar 1 jaar naast [X], maar ook als ik langer naast hem zou hebben gewoond zou ik er geen moeite mee hebben gehad hem zo aan te spreken.
Maar het is niet gegaan zoals [X] heeft verklaard. Wat er wel is gebeurd is het volgende. [X] heeft zijn gevelbeplating vervangen, van hout naar kunststof.
Toen mijn vrouw dat zag, vond ze dat wel mooi. Ik vond zelf eigenlijk hout mooier. Ik stond dus naar de nieuwe gevelbeplating van [X] te kijken toen hij erbij kwam staan en ik zei [X] toen: wij twijfelen nog of we de gevelbeplating in de toekomst gaan vervangen, of we het hout laten of ook kunststof doen. Het kan dus niet kloppen wat [X] zegt, want de beplating die al was aangebracht, was hetgeen waarover wij twijfelden. Ik heb dus niet met [X] staan praten over de gevel terwijl de beplating nog niet was aangebracht. Over asbest hebben we toen zeker niet gesproken. Het gesprek duurde niet langer dan zo’n 5 minuten.
Wat de rest van de verklaring van [X] betreft: we organiseren wel een nieuwjaarsborrel, maar komen niet bij elkaar op verjaardagsvisite. Wat de staat van onze woningen betreft: het zijn hele mooie woningen en ik heb nooit het beeld gehad dat de bouwtechnische staat slecht is, of dat ze onderhoudsgevoelig zijn. Ik herinner me ook niet dat er zo over gesproken is. Laat staan dat er over asbest is gesproken. [X] heb ik sinds dat gesprekje van 5 minuten waarover ik zojuist verklaarde tot mijn verhuizing niet meer echt gesproken, natuurlijk wel in het voorbijzijn gegroet. De nieuwjaarsborrel van 2009 was ik niet bij, en hetzelfde geldt voor de afscheidsborrel die bij mij thuis plaatsvond.
Op de vraag van mr. Hollander verklaar ik als volgt:
Ik denk niet dat ik asbest zou hebben herkend als ik het zou hebben gezien, want ik wist toen niet hoe het eruit zag. Nu weet ik dat wel.
Op de vraag van mr. van de Klomp verklaar ik als volgt:
Ik heb de woning van [X] niet “onbekleed”, dus nadat de redcedar was verwijderd maar voordat de kunststof was aangebracht, gezien. Ik heb wel een container zien staan met daarin, dacht ik, hout.
2.4
Aan de orde is de vraag, of [appellanten] zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs.
2.5
Naar ’s hofs oordeel is dat het geval. Getuige [X] had, samen met zijn partner, al op 30 november 2010 een schriftelijke verklaring afgelegd (productie 6 bij inleidende dagvaarding) waarin hij heeft verklaard dat [Y] het asbest heeft gezien dat bloot kwam te liggen toen de gevelbeplating van [X]’s woning werd vervangen en dat hij meerdere keren met hem de aanwezigheid van asbest in hun woningen (enkele identieke woningen binnen een hofje) heeft besproken. [X] is, als getuige bij het hof, bij deze verklaring gebleven. Hij heeft daarbij aangegeven zich de bewoordingen van het gesprek tijdens de verbouwing niet te kunnen herinneren, maar zeker te weten dat het onderwerp toen en ook daarna nog wel een aantal keren is opgekomen. Hij is zo stellig in zijn herinnering omdat, zo verklaart hij, de ontdekking van de aanwezigheid van asbest in zijn woning zo’n impact op hem had. [Y] heeft als getuige bevestigd dat hij met [X] een gesprek heeft gehad ten tijde van Koks verbouwing.
2.6
[geïntimeerden] verklaren op hun beurt echter met stelligheid dat [X] niet met (een van) hen over het asbest heeft gesproken, en dat en waarom zij daar zo zeker van zijn (namelijk dat zij nimmer hun kinderen en zichzelf aan asbest zouden blootstellen). Het hof ziet echter aanleiding hun verklaring met behoedzaamheid te hanteren, gelet op het grote financiële belang dat zij hebben bij een voor hen gunstige uitkomst van de procedure. Wat dat betreft geldt dat [X] geen partij is in dit geding en dat te zijnen aanzien geen belang bij de uitkomst van de procedure is gesteld of aannemelijk is geworden. De stelligheid van Koks verklaring, gecombineerd met zijn mening dat [geïntimeerden] gelet op de gesprekken die waren gevoerd hun kopers op de aanwezigheid van asbest hadden moeten wijzen zodat deze dat hadden kunnen onderzoeken, komt op het hof zeer overtuigend over. Koks getuigenverklaring is bovendien voldoende consistent met hetgeen hij drie jaar eerder schriftelijk verklaarde. Dat [X] niet heel gedetailleerd verklaart en zich de precieze bewoordingen van gesprekken niet kan herinneren is, gezien tijdsverloop van circa 5 jaar, voorstelbaar en doet geen afbreuk aan zijn geloofwaardigheid. Weliswaar lopen de verklaringen van [X] enerzijds en die van [geïntimeerden] anderzijds met betrekking tot de (onderwerpen van de) gesprekken binnen de buurt, de aard en de frequentie van de onderlinge contacten uiteen, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Koks schriftelijke verklaring van 30 november 2010 is mede-ondertekend door zijn partner; als getuige heeft [X] evenwel verklaard dat de gesprekken plaatsvonden tussen hem en [Y], met de kennelijke strekking dat Koks partner er niet bij betrokken was. Dat maakt - anders dan [geïntimeerden] betogen - niet dat aan zijn getuigenverklaring geen geloof kan worden gehecht. De verklaringen van [geïntimeerden] wegen daarom onvoldoende op tegen de verklaring van [X].
2.7
Het hof is verder van oordeel dat mogelijke discrepanties tussen de getuigenverklaringen en de stellingen van [appellanten] in hun processtukken op zichzelf nog niet maken dat zij daarbij opzettelijk in strijd met hun op artikel 21 Rv rustende waarheidsplicht hebben gehandeld.
2.8
Met het bovenstaande staat vast, dat in de gevels en in het dakbeschot van de woning asbest was verwerkt en dat [geïntimeerden] daarvan op de hoogte waren. Gelet op de gezondheidsrisico’s die woningen waarin asbest is verwerkt onder omstandigheden kan opleveren waren [geïntimeerden] naar verkeersopvattingen verplicht om dit aan [appellanten] mede te delen. Dat hebben zij nagelaten; zij hebben integendeel (in strijd met de waarheid) in de koopovereenkomst verklaard onbekend te zijn met de aanwezigheid van asbest in de woning. Onder die omstandigheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerden] aan [appellanten] zouden kunnen tegenwerpen dat zij niet mochten verwachten dat in de woning geen asbest verwerkt zou zijn en dat [appellanten] zelf hun onderzoeksplicht hebben verzaakt. Dat betekent dat [appellanten] mochten verwachten dat in de gevels en in het dakbeschot van de woning geen asbest was verwerkt. Het beroep van [appellanten] op non-conformiteit als bepaald in artikel 7:17 BW slaagt daarom. Daarbij kan in het midden blijven of de aanwezigheid van asbest zoals is vast komen te staan ook maakt dat de woning niet geschikt is voor normaal gebruik. Bij de toepassing van artikel 7:17 lid 2 BW gaat het er immers in de eerste plaats om, vast te stellen welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten; dat is in ieder geval, maar niet uitsluitend, dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn.
2.9
Dit oordeel leidt ertoe dat grieven 1 en 2 van [appellanten] slagen. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof thans de (ook) in eerste aanleg verworpen dan wel niet besproken verweren van [geïntimeerden] bespreken.
2.1
[geïntimeerden] menen dat de vorderingen van [appellanten] moeten worden afgewezen omdat zij in strijd met hun klachtplicht uit hoofde van (naar het hof aanneemt) artikel 7:23 BW hebben gehandeld. Zij wijzen er in hun memorie na enquête bovendien op dat [X] als getuige heeft verklaard dat hij [appellanten] reeds een maand nadat zij in hun nieuwe woning kwamen wonen al heeft verteld over de in hun woning aanwezige asbest, hetgeen volgens hen temeer meebrengt dat [appellanten] niet hebben voldaan aan hun plicht om daarover binnen bekwame tijd na ontdekking te klagen.
2.11
Bij de beoordeling van dit verweer wordt vooropgesteld dat de klachtplicht van de koper niet los kan worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden, omdat daarvan afhankelijk is wat de koper kan en moet doen om een eventueel gebrek op het spoor te komen en aan de verkoper mededeling te doen van een met voldoende mate van waarschijnlijkheid vastgestelde tekortkoming. De koper mag in het algemeen afgaan op de juistheid van de hem in dit verband door de verkoper gedane mededelingen, zeker als die mogen worden opgevat als geruststellende verklaringen omtrent de aan- of afwezigheid van bepaalde eigenschappen van het gekochte. De vereiste mate van voortvarendheid wat betreft de onderzoeksplicht zal voorts afhangen van de ingewikkeldheid van het onderzoek. Bij dit alles is in belangrijke mate mede bepalend of de belangen van de verkoper zijn geschaad, en zo ja, in hoeverre. Als die belangen niet zijn geschaad, zal er niet spoedig voldoende reden zijn de koper een gebrek aan voortvarendheid te verwijten (zie HR 8 februari 2013, LJN: BY4600 en de daarin aangehaalde rechtspraak).
2.12
Ervan uitgaande dat de verklaring van [X] in dit opzicht juist is, betekent dat nog niet dat [appellanten] niet hebben voldaan aan het vereiste van artikel 7:23 BW. Allereerst geldt dat [geïntimeerden] in de koopovereenkomst hadden verklaard dat zij niet bekend waren met de aanwezigheid van asbest in de woning. Op die mededeling mochten [appellanten] afgaan. Daarbij komt dat het in de woning verwerkte asbest niet zichtbaar was; het was immers in de gevel en het dakbeschot verwerkt. Daardoor kon de juistheid van de mededeling van [X] (en de onjuistheid van de mededeling van [geïntimeerden]) zonder onderzoek niet worden vastgesteld. Aannemelijk is bovendien dat dat onderzoek kostbaar en ingrijpend zou zijn geweest. Onder die omstandigheden en gelet op de aard van het gebrek kon niet van [appellanten] gevergd worden dat zij, na de enkele mededeling van [X], aanstonds met dat onderzoek zouden aanvangen en daartoe (mogelijk onnodig) hoge kosten zouden maken. Daar komt bij dat [geïntimeerden] onvoldoende concreet hebben gesteld dat, en op welke wijze, hun belangen zijn geschaad door het feit dat [appellanten] niet eerder hebben geklaagd, terwijl dat ook overigens niet aannemelijk is geworden. [appellanten] hebben daarom [geïntimeerden] binnen bekwame tijd na ontdekking kennis gegeven door, nadat zij medio 2010 bij het aanpassen van hun kozijnen het asbest hadden ontdekt (hetgeen onvoldoende is betwist), op 15 september 2010 daarover bij [geïntimeerden] te klagen. Het verweer faalt.
2.13
Nu is vastgesteld dat [appellanten] geen asbest in de gevels en in het dakbeschot van de woning hoefden te verwachten, hoeft niet meer te worden vastgesteld of dat ook een gebrek oplevert. In het hiervoor overwogene ligt bovendien besloten, dat [appellanten] geen op hen rustende onderzoeksplicht hebben geschonden. Het bepaalde in de artikelen 5.1 en 5.13 van de koopovereenkomst kan [geïntimeerden] niet baten, nu is vastgesteld dat zij van de aanwezigheid van asbest op de hoogte waren en op hen ter zake een mededelingsplicht rustte.
2.14
Thans moet de vordering van [appellanten] tot schadevergoeding ten bedrage van € 28.500,-- worden beoordeeld. Ter onderbouwing van dat bedrag hebben [appellanten] als productie 7 bij inleidende dagvaarding een offerte in het geding gebracht van Bouwbedrijf Wijnker BV te [woonplaats], welke sluit op € 29.052,60 (kennelijk ex btw). Op dat bedrag hebben [appellanten] aftrek wegens “nieuw voor oud” toegepast. [geïntimeerden] hebben het gevorderde bedrag betwist en onder meer aangevoerd dat de offerte niet door een onafhankelijk registerexpert is vastgesteld en bovendien een groot aantal werkzaamheden opsomt die geen betrekking hebben op de verwijdering van asbest dat in de gevel en onder het dakbeschot is verwerkt.
2.15
Uit de ter comparitie in eerste aanleg ingenomen stellingen van partijen leidt het hof af dat, nu is komen vast te staan dat verkopers gehouden zijn enig bedrag te betalen, zij het erover eens zijn dat een deskundige moet onderzoeken welk bedrag dat is en de raadslieden van partijen daarover eerst overleg zullen voeren. Het hof zal partijen daartoe de gelegenheid geven. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat partijen (eerst [appellanten]), met inachtneming van het hiervoor overwogene, het hof kunnen berichten hoe zij de procedure wensen voort te zetten. Indien zij een deskundigenbericht wensen zullen zij zich moeten uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan hem voor te leggen vragen. Het hof geeft partijen in overweging om (in plaats hiervan) een comparitie van partijen te verzoeken waar, teneinde de kosten van een deskundigenbericht te voorkomen, de mogelijkheid van een middellijke regeling kan worden onderzocht.
2.16
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 4 februari 2014 voor akte aan de zijde van [appellanten] in verband met het onder 2.15 overwogene;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.