ECLI:NL:GHAMS:2014:1341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
23-002102-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en huisvredebreuk met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte is veroordeeld voor stalking en huisvredebreuk. De stalking vond plaats in de periode van 30 december 2010 tot en met 10 november 2011, waarbij de verdachte herhaaldelijk contact zocht met het slachtoffer via sms, telefoon en sociale media, en zich meermalen in de nabijheid van de woning van het slachtoffer bevond. De verdachte heeft ook op 19 mei 2011 wederrechtelijk de woning van het slachtoffer betreden. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de vrijspraak, verworpen. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie gerechtigd was tot vervolging, gezien de aangifte van het slachtoffer en de omstandigheden van de zaak. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een ambulante behandelverplichting. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte, die als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 138 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002102-12
datum uitspraak: 18 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 3 mei 2012 in de strafzaak onder parketnummer
15-710714-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag]1974,
adres: [adres verdachte].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2013 en 4 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
zij op of omstreeks 19 mei 2011 te [woonplaats slachtoffer], wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning (gelegen aan de [adres slachtoffer]) en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte;
2:
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 10 november 2011 te [woonplaats slachtoffer], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in bovengenoemde periode:
- ( zeer) vele malen (althans meermalen) SMS-berichten naar het toestel van die [slachtoffer] gezonden, en/of
- ( zeer) vele malen (althans meermalen) telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer], en/of
- ( zeer) vele malen (althans meermalen) diverse brieven en/of foto's gestuurd naar het e-mailadres van die [slachtoffer], en/of
- meermalen (althans eenmaal) via (de) (sociale) media berichten naar/over die [slachtoffer] gestuurd/verspreid, en/of
- zich meermalen opgehouden in/bij de woning van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging

De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven- onder verwijzing naar de briefwisseling die als bijlage III bij het vonnis is opgenomen, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat aan de verdediging die van meet af aan getracht heeft in overleg te treden met het Openbaar Ministerie, niet de gelegenheid is gegeven in te gaan op een voorstel tot bemiddeling waardoor de verdachte een strafproces zou zijn bespaard. Het Openbaar Ministerie had de mogelijkheid een voorwaardelijk sepot aan te bieden aan de verdachte en heeft daarover niet met de verdediging overlegd. Het Openbaar Ministerie heeft toegelaten dat [slachtoffer] zijn civielrechtelijk belang bij de medewerking van de verdachte bij de DNA-test heeft gebruikt als pressiemiddel; toen de verdachte op dat moment niet tijdig haar medewerking kon verlenen, is de aangifte doorgezet. Ten onrechte heeft de persofficier van justitie toen verklaard dat een minnelijke regeling is beproefd, maar niet is geslaagd. Door met deze benadering van [slachtoffer] mee te gaan en vervolgens de vervolging aan te vangen heeft de officier van justitie een onjuist gebruik gemaakt van haar bevoegdheid. Daarop past slechts niet-ontvankelijkheid als sanctie.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer] op 1 juni 2011 aangifte heeft gedaan van stalking en op 18 mei 2011 een klacht heeft ingediend welke een voorwaarde is om tot vervolging over te gaan. Op enig moment heeft [slachtoffer] om hem moverende redenen laten weten dat hij zijn klacht handhaafde. Gelet op hetgeen in de aangifte door [slachtoffer] is aangevoerd met betrekking tot de door de verdachte jegens hem gepleegde handelingen, door hem als “stalking” omschreven, stond het het Openbaar Ministerie op dat moment vrij tot vervolging over te gaan. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd levert naar het oordeel van het hof geen beletsel op voor het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan. Het verweer wordt verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien van feit 2 tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en voorts tot een andere strafoplegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op 19 mei 2011 te [woonplaats slachtoffer], wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer] en in gebruik bij [slachtoffer].
2:
zij in de periode van 30 december 2010 tot en met 10 november 2011 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, immers heeft verdachte in bovengenoemde periode:
- vele malen SMS-berichten naar het toestel van die [slachtoffer] gezonden, en
- vele malen telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer], en
- vele malen diverse brieven gestuurd naar het e-mailadres van die [slachtoffer], en
- via de media berichten over die [slachtoffer] verspreid, en
- zich meermalen opgehouden in/bij de woning van die [slachtoffer].
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van bewijsverweren

Feit 1:
De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat geen sprake was van wederrechtelijk binnendringen nu de deur kon worden opengeduwd. De verdachte wilde enkel wat spulletjes halen en hoopte daarnaast de kans te hebben [slachtoffer] te spreken over het kind. De verdachte heeft de woning onmiddellijk weer verlaten zodra haar dat werd verzocht.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu aan de verdachte reeds op 20 januari 2011 te kennen was gegeven dat haar aanwezigheid in en bij de woning van [slachtoffer] niet was gewenst, moet ook voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat het binnentreden op 19 mei 2011 wederrechtelijk was. Daaraan doet niet af dat de deur zich kennelijk liet openduwen. Voor het overige wordt hetgeen de raadsman heeft aangevoerd weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2:
De raadsman heeft -kort en zakelijk weergegeven- betoogd dat het handelen van de verdachte niet kan en moet worden gezien als stalking zoals door de wetgever bedoeld. De verdachte was zwanger van een kind dat door de verdachte was verwekt. Zij heeft van meet af aan een moeilijke zwangerschap gehad en had bepaalde verwachtingen ten opzichte van de verwekker van haar kind die verder strekten dan de enkele juridische verplichting tot kinderalimentatie. De verdachte was de enige die de belangen van haar kind kon behartigen en haar handelen is steeds daarop gericht geweest. Dat was een legitieme gedachte. Dat zij daarbij heftig heeft gereageerd, moet worden toegeschreven aan de problemen in haar (eerste) zwangerschap en de paniektoestand waarin zij verkeerde nu zij in haar zwangerschap alleen stond. Zij was boos en verdrietig en wilde dat [slachtoffer] zijn (morele) verantwoordelijkheid nam. Daarnaast heeft de raadsman opgemerkt dat niet kan worden gesteld dat de pleegperiode op 7 januari 2011 is begonnen nu [slachtoffer] toen niet ondubbelzinnig heeft kenbaar gemaakt geen contact meer te willen hebben. Na het teleurstellende bezoek op 20 januari 2011 heeft de verdachte wellicht erg veel en ook lelijke sms-berichten gestuurd en telefonisch contact gepoogd te leggen, maar dat is gestopt zodra [slachtoffer] een ander telefoonnummer nam. Ook heeft de verdachte niet eigener beweging contact gezocht met de media, maar is zij daartoe benaderd. Dat zij daaraan vervolgens haar medewerking gaf, mag haar niet worden verweten. [slachtoffer] zelf heeft vervolgens olie op het vuur gegooid door een interview te geven in Het Parool.
Het voorgaande houdt in dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken dan wel -mocht het hof daar anders over denken- dat een lichte strafrechtelijke afdoening past.
Het hof oordeelt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het ten laste gelegde handelen wel degelijk valt onder het strafrechtelijk begrip “stalking”. Bezien in het licht van de correspondentie in december 2010 en het gesprek op neutraal terrein eind december 2010 waarin [slachtoffer] aan de verdachte ondubbelzinnig te kennen gaf dat “het kind haar probleem was”, en de mededeling van [slachtoffer] per mail van 30 december 2010 inhoudende dat de verdachte moet stoppen met het versturen van sms-berichten en hem via de mail alleen op de hoogte moet houden van hoe het met haar (de verdachte) ging, is het hof van oordeel dat bewezen is dat de pleegperiode is aangevangen op 30 december 2010.
[slachtoffer] was voldoende duidelijk in zijn afwijzing van contact met de verdachte anders dan per email en dan enkel ten aanzien van hoe het met haar ging, maar de verdachte heeft niet willen luisteren maar haar eigen wens tot (veel verdergaand) contact kost wat kost willen doordrukken. Anders dan de raadsman heeft bepleit is het hof van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] zodanig zijn geweest dat -ook objectief bezien- sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zoals in de aangifte ook is verwoord. Het hof verwijst naar de inhoud van de voor het bewijs gebezigde sms-berichten, naar het onmiskenbaar grote aantal sms-jes dat is verzonden en de intensiteit van de pogingen telefonisch contact te maken. Daaraan kwam pas een eind door een externe oorzaak namelijk doordat [slachtoffer] een ander telefoonnummer nam dat de verdachte niet heeft kunnen achterhalen. Ook wijst het hof op de aanwezigheid van de verdachte bij en in de woning van [slachtoffer] op 20 januari 2011 en 19 mei 2011 en op haar medewerking aan een artikel in het weekblad Privé waarbij zij wist dat zij daardoor [slachtoffer] die in de mediawereld bekendheid geniet, in een zeer ongemakkelijke positie bracht. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte daarmee enkel de bedoeling kan hebben gehad [slachtoffer] tegen zijn uitdrukkelijke wens in te dwingen de rol te vervullen die zij voor ogen had voor de verwekker van haar kind op de wijze zoals zij dat wilde. De verdachte heeft uitdrukkelijk geweigerd in te gaan op het aanbod van [slachtoffer] om via een tussenpersoon in gesprek te gaan. Dat het handelen van de verdachte mogelijk is beïnvloed door haar psychische gesteldheid tijdens een moeilijke zwangerschap doet niet af aan de stelselmatige inbreuk die de verdachte daarmee op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] heeft gemaakt, nog daargelaten dat de verdachte zelf ook heeft kenbaar gemaakt die inbreuk bewust te hebben gemaakt teneinde [slachtoffer] uit te schelden en hem te dwingen aan haar en het op komst zijnde kind aandacht te geven.
Het verweer wordt gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de inhoud van de bewijsmiddelen verworpen.

Bewijsoverwegingen

Feit 2:
Zoals hiervoor weergegeven, acht het hof bewezen dat de pleegperiode is aangevangen op 30 december 2010. Een aantal van de vele e-mail berichten na 30 december 2010 die geen zakelijke weergave behelzen van “hoe het met de verdachte ging”, worden door het hof voor het bewijs gebezigd en wel bezien in het licht van het feit dat [slachtoffer] aan de verdachte had medegedeeld dat zij de consequenties van het nemen van het kind alleen moest dragen en dat hij (anders dan juridische verplichtingen) niet betrokken wilde worden bij de zwangerschap en de opvoeding.
Na het e-mail bericht van 17 maart 2011 van [betrokkene] namens [slachtoffer] aan de verdachte, inhoudende dat [slachtoffer] op dat moment en in de toekomst geen persoonlijk contact met de verdachte wilde hebben, dat er geen sprake is van een relatie, dat hij niet met de verdachte wenste te praten en haar niet wenste te ontmoeten, en geen berichten van haar wenste te ontvangen, is het voor de verdachte duidelijk geweest dat [slachtoffer] geen enkel contact meer met haar wilde hebben, naar het hof begrijpt: ook niet per email om te vernemen hoe het met de verdachte ging.
Met de medewerking van de verdachte aan een artikel in het weekblad Privé van 9 november 2011 over [slachtoffer] eindigt de bewezenverklaarde pleegperiode.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het via de sociale media verspreiden van berichten over [slachtoffer] nu op grond van de stukken in het dossier niet exact is vast te stellen wanneer die zijn verspreid en dus niet is uit te sluiten dat deze buiten de tenlastegelegde pleegperiode (tot en met 10 november 2011) vallen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Met de advocaat-generaal neemt het hof over de bevindingen uit de psychologische rapportage van
3 maart 2014, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, inhoudende dat in de ten laste gelegde periode sprake was van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag welke ertoe dient te leiden dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten aanzien van het bewezen verklaarde handelen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van aan die proeftijd gekoppelde bijzondere voorwaarden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante therapie bij een sociaal psychiatrisch verpleegkundige of De Waag.
Voorts heeft de advocaat-generaal primair gevorderd tevens een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende dat de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden binnen een straal van 500 meter rond de woning van [slachtoffer] en zich te onthouden van contact met [slachtoffer], en daarnaast te bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd deze laatste twee voorwaarden als bijzondere voorwaarden bij de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan belaging van
[slachtoffer]. Hoewel deze nadrukkelijk te kennen had gegeven geen (direct) contact met haar te willen (nadat hij aanvankelijk had laten weten nog slechts beperkt contact te willen), bleef de verdachte hem bestoken met sms-berichten en e-mailberichten met een beledigende (niet zakelijke) strekking. Ook heeft de verdachte diverse malen geprobeerd telefonisch contact met [slachtoffer] op te nemen en heeft zij medewerking verleend aan een artikel over hem in een weekblad.
Ook de bewezenverklaarde huisvredebreuk ziet het hof in het licht van de belaging.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van 18 februari 2012 en 31 maart 2014 van [slachtoffer] blijkt dat hij nog altijd nadelige gevolgen van de stalking en huisvredebreuk ondervindt.
Het hof heeft kennisgenomen van de bevindingen in de psychologische rapportage van 3 maart 2014, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, en deze bevindingen ter terechtzitting in hoger beroep met de verdachte besproken. Tijdens de behandeling in hoger beroep en de reacties van de verdachte op voormelde bevindingen heeft het hof geconstateerd dat de verdachte haar standpunt dat zij terecht [slachtoffer] erop heeft aangesproken dat hij morele verplichtingen heeft ten opzichte van het door hem verwekte kind, nog niet heeft verlaten en nog steeds hoopt dat de gelegenheid daartoe zich in de toekomst nog zal voordoen waarbij ook het contact tussen hem en haar kan worden hersteld. Het hof constateert dat de verdachte nog steeds “op zenden staat” en moeite heeft met “ontvangen” en met het verwerken van aangereikte informatie. Daarnaast wil de verdachte de door de rapporteur geconstateerde (ogenschijnlijke) langdurig aanwezige psychische problematiek zoals weergegeven onder de differentiaal diagnostische overwegingen niet onder ogen zien noch de noodzaak van behandeling en schetst zij naar het oordeel van het hof een irreëel beeld van haar zelfredzaamheid. De verdachte heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan een rapport van de reclassering zodat feitelijk inzicht in haar leef-, woon- en werkomstandigheden ontbreekt. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre aan de verdachte bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd teneinde het risico van recidive ten aanzien van [slachtoffer] dan wel een ander te beperken, sluit het hof zich mede gelet op bovenstaande aan bij hetgeen in de psychologische rapportage is opgenomen onder “risicoprognose” en “zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden”. Daarin is vermeld dat op basis van de nog steeds aanwezige klachten van de aanpassingsstoornis, de beperkte zelfreflectieve vaardigheden, de afwijzende houding ten opzichte van hulp, het ontbreken van enkele belangrijke beschermende factoren en het ogenschijnlijk al langdurig psychisch disfunctioneren waarbij ook eerder melding van stalking is gedaan, het recidiverisico momenteel als matig verhoogd wordt ingeschat.
Om het recidiverisico afdoende te verlagen is een steunende en structurele begeleiding door een gz-psycholoog of sociaal psychiatrisch verpleegkundige aan te bevelen. Een dergelijke behandeling kan ambulant plaatsvinden, gedurende eens per week tot eens per twee weken, en zal minimaal een half jaar in beslag nemen. Een dergelijke behandeling kan worden ondergaan bij een instelling als De Waag in Den Haag (een forensisch-psychiatrisch ambulant behandelcentrum) en kan worden uitgevoerd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een verplicht reclasseringstoezicht en een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Anders dan de raadsman heeft bepleit is het hof van mening dat er niet op kan worden vertrouwd dat de ouders van de verdachte in staat zullen zijn de verdachte desnodig te verplichten psychologische en/of psychiatrische hulp te zoeken, nog daargelaten dat dit ook niet van hen mag worden gevergd. Ook laat het hof meewegen dat in het kader van de kinderalimentatie en de omgangsregeling de verdachte nog immer wordt geconfronteerd met het bestaan van [slachtoffer] van wie zij zulke hoge verwachtingen had. De kans op verstoring van de huidige status quo is daardoor doorlopend aanwezig.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat thans mede gelet op de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte een onvoorwaardelijk strafdeel geen meerwaarde heeft en hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot een belasting van de ouders. Wel is een aanzienlijke voorwaardelijke straf op zijn plaats met daaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden gericht op enerzijds ondersteuning door en toezicht van Reclassering Nederland en anderzijds een steunende en structurerende begeleiding c.q. behandeling door een gz-psycholoog en/of een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Daarnevens dient de verdachte ervan te worden weerhouden zelf met [slachtoffer] in contact te (willen) komen; familierechtelijke zaken dienen via de advocaat te verlopen.
Het hof acht, alles afwegende, geen termen aanwezig voor oplegging van een werkstraf doch acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, met na te noemen aan de proeftijd gekoppelde bijzondere voorwaarden.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van een -kort gezegd- contactverbod en gebiedsverbod in het kader van de maatregel ex artikel 38v Sr, zoals gevorderd door de advocaat-generaal. De wet waarbij deze vrijheidsbeperkende maatregel aan het wetboek werd toegevoegd, is op 1 april 2012 in werking getreden. De bewezen verklaarde feiten hebben zich afgespeeld in de periode van 30 december 2010 tot en met 10 november 2011. Ten tijde van het plegen van beide feiten was de eerderbedoelde wet dus nog niet in werking getreden. Verdachte kon op dat moment dus niet voorzien dat haar handelen onder de toepassing van deze maatregel zou kunnen vallen. Bij de wet is niet voorzien in overgangsrecht, zodat het voor verdachte meest gunstige strafregime moet worden toegepast, hetgeen inhoudt dat de maatregel niet zal worden opgelegd.
Het hof zal wel een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden, omdat het daartoe, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, termen aanwezig acht. Voor het opleggen van een gebiedsverbod naast genoemd contactverbod acht het hof geen termen aanwezig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 138 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze zelf contact zal opnemen of zoeken met [slachtoffer];
- dat de veroordeelde een intake-procedure zal ondergaan bij het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag te Den Haag en gedurende maximaal de proeftijd zal deelnemen aan een ambulante behandeling bij deze instelling of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling aan de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling, c.q. behandela(a)r(en) zullen worden gegeven.
Geeft Reclassering Nederland te Den Haag opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met het openbaar ministerie, noodzakelijk oordeelt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.J.F. Thiessen en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 april 2014.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.