ECLI:NL:GHAMS:2014:1316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
23-002808-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bewijs openlijke geweldpleging en overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2012. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en het niet naleven van een gebiedsverbod. De tenlastelegging omvatte geweld tegen een slachtoffer op 2 oktober 2011 in Utrecht, waarbij de verdachte samen met anderen flessen en fietsen naar het slachtoffer gooide, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Daarnaast werd de verdachte verweten op 29 september 2011 niet te voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam om zich uit een bepaald gebied te verwijderen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 februari 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen inconsistent waren. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het geweld en dat de verklaringen van de getuigen en de aangever consistent waren met de feiten.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van het toebrengen van lichamelijk letsel, maar heeft vastgesteld dat hij openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 123 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de openbare orde en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 57, 63, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002808-12
datum uitspraak: 3 maart 2014
TEGENSPRAAK (raadsman bepaaldelijk gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-651631-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 02 oktober 2011 te Utrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Voorstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het gooien van een of meer flessen en/of een of meer fietsen tegen en/of in de richting van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, een bierflesje van de grond heeft gepakt en deze tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft gegooid, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een snee onder het oog en gekneusde ribben) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
2:
hij op 29 september 2011 te 01.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 1.1 (Centrum), althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) onbetrouwbaar zijn, dat er grote verschillen en onderlinge tegenstrijdigheden zijn tussen de verklaringen van de aangever, getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), terwijl de verdachte voortdurend stellig, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Uit de bewijsmiddelen kan niet overtuigend blijken van het aan de verdachte ten laste gelegde geweld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verklaringen aangever
Op 2 oktober 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging tegen personen (p. 24 e.v.). [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat hij op de Voorstraat te Utrecht zag dat een Marokkaanse jongen, verdachte 1, een fiets optilde, deze opzettelijk tegen zijn lichaam aangooide en dat hij dit drie keer heeft gedaan. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte 2 opzettelijk een flesje in de richting van zijn hoofd gooide. Vervolgens zag hij dat de politie verdachte 2 (het hof begrijpt: verdachte) heeft aangehouden.
Bij de rechter-commissaris op 2 februari 2012 heeft aangever onder meer verklaard dat de Marokkaanse jongen twee of drie keer een fiets tegen hem heeft aangegooid en dat de andere jongen een flesje in zijn richting heeft gegooid. Deze jongen is door de politie opgepakt.
Verklaring [getuige 1]
Op 13 juli 2011 heeft getuige [getuige 1] onder meer bij de politie verklaard (p. 30 e.v.) dat hij zag dat twee mannen ruzie maakten met het slachtoffer, dat verdachte 2 een fles naar het slachtoffer gooide, dat hij daarna aan de overkant verdachte 2 tegen een vuilnisbak zag leunen en dat deze verdachte door de politie is aangehouden. Hij zag dat verdachte 2 een spijkerbroek droeg.
Bij de rechter-commissaris op 10 januari 2012 heeft [getuige 1] verklaard dat één van de jongens een fles heeft gegooid naar het slachtoffer.
Verklaring [getuige 2]
Op 2 oktober 2011 heeft verbalisante [getuige 2] als getuige onder meer verklaard (p. 34 e.v.) dat drie jongens om een man met een stok heen gingen staan en dat zij vervolgens om de beurt iets van de grond pakten om dit in de richting van de man met de stok te gooien. Persoon 3 droeg een donkerblauw geblokt overhemd, een zwarte bodywarmer en een blauw-witte pet voorzien van het New York Yankees-logo. Zij heeft persoon 3 tot de politie arriveerde constant in het zicht kunnen houden en zij zag dat deze persoon werd aangehouden en afgevoerd.
Bij de rechter-commissaris op 10 januari 2012 heeft [getuige 2] bevestigd dat zij alle drie de jongens iets heeft zien gooien.
Uit een proces-verbaal van aanhouding van 2 oktober 2011 blijkt dat de verdachte diezelfde dag op de Voorstraat in Utrecht is aangehouden.
Op 3 oktober 2011 heeft de verdachte onder meer bij de politie verklaard (p. 21) dat hij op het moment van zijn aanhouding een blauwe Yankeepet met witte klep, blauw/bruin geblokt jack met daarover een zwarte bodywarmer en daaronder een blauwe spijkerbroek droeg.
Boordeling betrouwbaarheid afgelegde verklaringen
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de jongen die later werd aangehouden, een fles naar het slachtoffer gooide. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat één van de jongens een fles naar het slachtoffer gooide. Het hof acht deze verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar en consistent. Het feit dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris niet weet wie de fles heeft gegooid, doet niet af aan zijn verklaring, nu hij heeft gezien dat beide jongens geweld hebben gebruikt..
Ditzelfde geldt voor de getuige [getuige 2]. Zij heeft gezien dat alle drie de jongens iets hebben gegooid en heeft dit bij de rechter-commissaris bevestigd. Dat zij niet heeft gezien wat de specifieke gedraging van de verdachte was, doet naar het oordeel van het hof niet af aan zijn deelname aan het plegen van het geweld.
Aangever heeft consistent verklaard dat verdachte 2 een fles in de richting van zijn hoofd gooide. Dat aangever een verklaring heeft afgelegd nàdat de verdachte was aangehouden en afgevoerd, doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. Van belang hierbij is dat aangever direct na het incident is gehoord en vervolgens zijn verklaring op hoofdlijnen heeft bevestigd tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris.
Anders dan door de raadsman is betoogd acht het hof de verklaringen van de aangever [slachtoffer] evenals die van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geloofwaardig en betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.
Het hof acht de verklaring van de verdachte bij de politie dat hij juist heeft geholpen slachtoffer en daders uit elkaar te krijgen en heeft geholpen het geweld te stoppen, in het licht van bovenstaande verklaringen ongeloofwaardig.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde verklaringen niet overtuigend kan blijken van het aan de verdachte ten laste gelegde toebrengen van lichamelijk letsel, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 2 oktober 2011 te Utrecht met anderen, op de openbare weg, de Voorstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het gooien van flessen en fietsen tegen en/of in de richting van die [slachtoffer].
2:
hij op 29 september 2011 te 01.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 1.1 (Centrum) te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 123 dagen, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Het voorval speelde zich af op de openbare weg. De verdachte en zijn mededaders hebben flessen en fietsen in de richting van het slachtoffer gegooid. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de openbare orde maar bovendien het recht op lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Een feit als het onderhavige versterkt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte een door de Burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan en worden daartoe vanwege het bevoegd gezag gegeven. Door een dergelijk bevel te negeren frustreert de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid op dat gebied.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts acht geslagen op de inhoud van het met betrekking tot de verdachte opgemaakte Reclasseringsadvies van Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering van 27 november 2013.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2014 is de verdachte eerder ter zake van het plegen van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Alles afwegende en gelet op de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is naar het oordeel van het hof, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
123 (honderddrieëntwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A. Bockwinkel, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2014.