ECLI:NL:GHAMS:2014:1269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
23-004778-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in winkeldiefstalzaak met bewijsproblemen door camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, waaronder winkeldiefstal en poging tot diefstal met geweld. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor het tweede ten laste gelegde feit. De verdachte had onbeperkt hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vrijspraak van het tweede feit, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens de wet.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de vordering van de advocaat-generaal. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een rijbewijs en bankpasjes van slachtoffer 1, en een poging tot diefstal van goederen van slachtoffer 2, waarbij geweld tegen slachtoffer 3 werd gepleegd. Het hof oordeelde dat de camerabeelden, die essentieel bewijs vormden, niet ter zitting waren bekeken, wat leidde tot de conclusie dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit.

De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd afgewezen omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 ten laste gelegde. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en deed in zoverre opnieuw recht. De beslissing van het hof was dat zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk werden verklaard in het hoger beroep voor het tweede feit, en dat de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-004778-13
datum uitspraak: 11 april 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13/703222-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appelschriftuur van het openbaar ministerie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
zij op of omstreeks 10 oktober 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rijbewijs, bankpasjes en een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; (artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
2:
zij op of omstreeks 11 oktober 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen van haar, verdachtes, gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en / of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, waarbij dit geweld en/of deze bedreiging met geweld hieruit bestond dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 3] voornoemd te bijten; (artikel 310/312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen kan niet in stand blijven, omdat het hof de verdachte vrijspreekt van de haar tenlastegelegde feiten.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd alsmede dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter hoogte van EUR 432,85 te verhogen met EUR 196,00 (eigen bijdrage bij toevoeging), met toepassing van artikel 36f Sr, zal worden toegewezen.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof kan zich vinden in het betoog van de verdediging dat de camerabeelden in verregaande mate beslissend zijn bij de beoordeling van het bewijs tegen de verdachte. Gebleken is dat - om welke reden dan ook - het Openbaar Ministerie geen gevolg heeft gegeven aan het gerechtvaardigde verzoek van de verdediging de camerabeelden uit de winkel ter zitting te kunnen bekijken. Nu het hier gaat om essentieel bewijs dat de verdediging en het hof niet ter zitting hebben kunnen bekijken leidt dit tot het oordeel dat de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen onvoldoende deugdelijk zijn om tot een veroordeling van de verdachte te kunnen komen, zodat de verdachte bij gebreke aan voldoende wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. S. Clement en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. E.L.S.M. van Kempen - Leewens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2014.
Mr. H.A. Holthuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]