3.7 In antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen heeft de door de rechtbank benoemde deskundige W. Keesom in zijn rapport van 23 november 2010 onder meer het volgende geschreven:
"[ appellant ] stelt bij conclusie van antwoord in dit verband, dat uit de daarbij overgelegde producties 2 tot en met 4 onverkort volgt, dat het stuk grond in kwestie in het verleden bebouwd is geweest en behoorde tot het pand [ adres ].
Een en ander berust op een misvatting, uit de hierbij gaande plattegrond behorende bij de tekening 'Plan tot verbouwen van perceel O.Z. Voorburgwal 222' datering 1894, valt op grond van de huidige breedte van het pand groot 4155 mm (zie de bestaande toestand aangegeven op de overgelegde tekening bij de verleende bouwvergunning), af te leiden dat de bebouwing ca. 14800 mm diep was.
Een en ander stemt praktisch overeen met de maat 14950 mm vermeld in de tekening gevoegd bij de voornoemde bouwvergunning betreffende de huidige bestaande toestand, dus zonder de deels reeds gemaakte uitbreiding.
(...)
De funderingsresten waarop de uitbreiding van het pand van [ appellant ] deels is opgetrokken, bevinden zich dus op grond van deze tekeningen niet aantoonbaar op haar grondgebied.
(...)
Uit de hierbij gaande foto van de voorgevels van de percelen [ adres ] blijkt dat de belendende percelen van voorheen anders bebouwd waren dan momenteel het geval is.
(...)
Een en ander kan als een aanwijzing gezien worden dat tegen een bestaand pand was aangebouwd, dat mogelijk heeft gestaan op de blootgelegde fundering in rood aangegeven op de productie 1 bij Akte uitlating voortprocederen zijdens Stadsherstel.
Dat deze funderingsresten ooit onderdeel zijn geweest van de fundering van perceel blijkt echter niet uit de vorm ervan en de overgelegde foto's en is ook niet aannemelijk.
(...)
Wat hiervan zij, uit de oudst bekende situatie zoals aangegeven op de tekening van de opmeting vanuit 1894, blijkt dat toen mogelijk een gebouw achter perceel aanwezig was, wanneer dit is verwijderd viel niet na te gaan.
(...)
Op grond van de beantwoording van de voorafgaande vraag is niet gebleken, dat deze percelen binnen een achterhaalbare periode, in één hand zijn geweest.
(...)
Op grond van de beantwoording van de voorafgaande vragen is niet gebleken dat binnen achterhaalbare tijd, achter het pand van [ appellant ] een gebouw heeft gestaan dat was verbonden met het pand van [ appellant ], zodanig dat dit door dezelfde gebruiker werd gebruikt."