ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5736

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.110.344-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in kort geding na brand door aanwezigheid van een hennepplantage

In deze zaak heeft [ Appellant ] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de kantonrechter op 29 juni 2012 de vordering van De Alliantie tot ontruiming van de woning van [ Appellant ] heeft toegewezen. De aanleiding voor de ontruiming was een brand die op 20 maart 2012 in de woning heeft plaatsgevonden, waarbij de politie 29 vermoedelijke hennepplanten en andere materialen voor hennepteelt heeft aangetroffen. De Alliantie heeft vervolgens juridische stappen ondernomen om de huurovereenkomst te beëindigen. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat [ Appellant ] bedrijfsmatig hennep heeft gekweekt, wat niet alleen risico's met zich meebracht voor hemzelf, maar ook voor de buren en de eigendommen van De Alliantie. Het hof heeft de grieven van [ Appellant ] verworpen, onder andere omdat de aanwezigheid van meer dan vijf hennepplanten volgens de Aanwijzing Opiumwet duidt op bedrijfsmatig handelen. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter terecht de ontruiming heeft toegewezen, gezien de risico's die de hennepplantage met zich meebracht, en heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [ Appellant ] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.110.344/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 1357009 / KK EXPL 12 – 846
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van: 5 februari 2013
inzake
[ APPELLANT ],
wonende te [ plaatsnaam ],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
tegen:
de stichting STICHTING DE ALLIANTIE,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ Appellant ] en De Alliantie genoemd.
[ Appellant ] is bij dagvaarding van 16 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter), van
29 juni 2012, in kort geding gewezen tussen [ Appellant ] als gedaagde en De Alliantie als eiseres.
In de dagvaarding zijn de grieven vermeld.
Vervolgens heeft De Alliantie een memorie van antwoord genomen.
[ Appellant ] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van De Alliantie zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Alliantie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
2.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 de feiten vastgesteld die de kantonrechter tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1 [ Appellant ] huurt van De Alliantie sinds 3 juni 1997 een woning gelegen aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ] (hierna: de woning).
2.2 Op 20 maart 2012 is er brand uitgebroken in de woning. Naar aanleiding van de brand heeft de politie de woning bezocht. In het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal is onder opgenomen dat er 29 vermoedelijke hennepplanten en 17 vermoedelijke stekken zijn aangetroffen. Daarnaast maakt het proces-verbaal melding van de aanwezigheid van drie assimilatielampen, twee transformatoren, vier luchtafzuigers, een ventilator, een kachel, een sproeiinstallatie, 19 bloempotten, 32 plantenbakken en groeimiddel.
2.3 Bij brief van 27 maart 2012 heeft De Alliantie aan [ Appellant ] bericht dat zij vanwege het aantreffen van een hennepplantage een juridische procedure zal opstarten die zal leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst en dat [ Appellant ] die procedure alleen kan voorkomen door de huur van de woning op te zeggen.
2.4 [ Appellant ] heeft de huur van de woning niet opgezegd, waarop De Alliantie de onderhavige procedure is gestart.
2.5 Na toewijzing van de vordering tot ontruiming in het vonnis van 29 juni 2012, is de door [ Appellant ] gehuurde woning op 10 september 2012 ontruimd.
3. Beoordeling
3.1 De Alliantie heeft in kort geding gevorderd, kort gezegd, ontruiming van de woning door [ Appellant ]. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
Hiertegen richt zich het hoger beroep van [ Appellant ].
3.2 De grieven II, III, IV, V-a (grief V is dubbel genummerd en wordt door het hof onderscheiden in V-a en V-b) en VI richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat – kort samengevat – in de woning sprake was van het als bedrijfsmatig te kwalificeren kweken van hennepplanten. Volgens [ Appellant ] was enkel sprake van het kweken van planten voor eigen gebruik. Bovendien waren een aantal planten verdord of dood. Er is geen aanwijzing dat er andere personen bij de kweek betrokken waren. Voorts stelt [ Appellant ] dat aan een aantal indicatoren voor de vaststelling dat sprake is van bedrijfsmatig kweken (Aanwijzing Opiumwet, Staatscourant 2011, nr. 22936), niet is voldaan. Zo was er geen kunstbelichting, geen centraal bevloeiingssysteem, geen ventilatie, geen verwarming, geen CO2-suppletie en geen ziektebestrijding.
3.3 Het hof kan het standpunt van [ Appellant ] niet onderschrijven. Op grond van de in de woning aangetroffen hennepplanten en de aangetroffen materialen ten behoeve van de hennepteelt, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat geen sprake was van het enkel voor eigen gebruik telen maar het bedrijfsmatig telen van hennepplanten door [ Appellant ]. Dat enkele planten dood waren, dat [ Appellant ] de planten water gaf met een theepot en dat niet gebleken is van betrokkenheid van derden, maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de hennepplanten zich slechts in een gedeelte van de woning bevonden, en dat de teelt als ‘amateuristisch’ zou moeten worden beschouwd. Voorts stelt het hof vast dat [ Appellant ] ook in hoger beroep geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de potten en plantenbakken in zijn woning.
Voor wat betreft de Aanwijzing Opiumwet waarop [ Appellant ] zich beroept, brengt De Alliantie terecht naar voren dat volgens die Aanwijzing bij een hoeveelheid van vijf planten of minder in beginsel wordt aangenomen dat geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Nu bij [ Appellant ] meer dan vijf planten zijn aangetroffen, is dit in beginsel voldoende om (ook) volgens de Aanwijzing Opiumwet aan te nemen dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
De grieven falen.
3.4 In het licht van het voorgaande verwerpt het hof het bij grief I-b (ook grief I is dubbel genummerd) neergelegde standpunt van [ Appellant ], dat hij niet wist, althans niet erkend heeft, dat sprake was van hennepplanten. Dit standpunt is ook niet te verenigen met hetgeen [ Appellant ] elders naar voren brengt, namelijk dat hij de planten voor eigen gebruik teelde.
3.5 Bij grief V-b betwist [ Appellant ] de overweging van de kantonrechter dat het algemeen bekend is dat het (professioneel) kweken van hennepplanten bepaalde risico’s met zich meebrengt, zoals het ontstaan van brand, vocht en lekkage, en dat het risico zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt. Ook bij grief IX betwist [ Appellant ] dat deze risco’s zich voordeden. Volgens [ Appellant ] was de oorzaak van de brand een smeulende sigaret. Voorts richt grief VII zich tegen de overweging van de kantonrechter dat niet doorslaggevend is of de brand ontstaan is door een brandende sigarettenpeuk of door de hennepplantage. In dit verband stelt [ Appellant ] in de toelichting bij grief I-a, zo begrijpt het hof, dat het onjuist is dat de brandweer gezegd zou hebben dat de oorzaak van de brand de hennepplanten waren.
3.6 Nu geoordeeld moet worden dat voldoende aannemelijk is dat in de woning sprake was van het bedrijfsmatig telen van hennep, is daarmee naar ’s hofs oordeel ook voldoende aannemelijk dat daardoor sprake was van gevaarzetting door [ Appellant ]. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat het kweken van hennepplanten bepaalde risico’s met zich meebrengt, zoals het ontstaan van brand, vocht en lekkage. Dat dit het geval is, is overigens ook niet inhoudelijk betwist door [ Appellant ]. Door deze risico’s in het leven te roepen, heeft [ Appellant ] niet alleen zichzelf, maar ook zijn buren (en de bezittingen van De Alliantie) aan gevaar blootgesteld. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat hierbij niet van doorslaggevend belang is waardoor de brand ontstaan is.
In het licht van het voorgaande is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd zal achten.
De grieven falen.
3.7 Gelet op de risico’s die de aanwezigheid van de hennepplantage meebracht, is daarmee sprake van voldoende spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming van De Alliantie. Ook grief I-a faalt daarmee.
3.7 Voorts is het hof van oordeel dat de door [ Appellant ] in het leven geroepen risico’s zodanig ernstig zijn, dat deze toewijzing van de vorderingen van De Alliantie rechtvaardigen. Dit geldt ook indien er vanuit zo moeten worden gegaan dat de brand die zich feitelijk heeft voorgedaan, ontstaan is door een brandende sigarettenpeuk. Het hof overweegt hierbij dat duidelijk is dat ontruiming van de woning ingrijpende gevolgen heeft voor [ Appellant ], maar dat de aanwezigheid van een hennepplantage met de daaraan verbonden risico’s ook ingrijpende gevolgen heeft voor de andere bewoners van het pand, en dat die laatste gevolgen zwaarder behoren te wegen.
Grief X en XI falen daarmee.
3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [ Appellant ] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 29 juni 2012;
veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van De Alliantie op € 666,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris, te vermeerderen met
€ 131,- voor nasalaris van de advocaat, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, R.H. de Bock en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.