In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van openlijk geweld plegen in vereniging tegen een minderjarige op 8 mei 2010 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de haren, schoppen en slaan van het slachtoffer, wat resulteerde in letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 april 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldoende onderbouwd was.
Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had gepleegd. De verklaring van het slachtoffer werd ondersteund door Hyves-berichten en letselverklaringen. Het hof verwierp de bewijsverweren van de verdediging en concludeerde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De raadsvrouw voerde ook aan dat er sprake was van noodweer, maar het hof oordeelde dat dit niet geloofwaardig was.
De kinderrechter had de verdachte schuldig verklaard zonder straf of maatregel op te leggen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde eis gedaan. Het hof overwoog dat de verdachte, die op het moment van de feiten 12 jaar oud was, inmiddels vier jaar verder was en zich goed had ontwikkeld. Gezien het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd, maar de verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.