In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 30 januari 2011 in Krommenie. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld, waarbij de verdachte zou hebben geschoffeld en getrapt tegen het slachtoffer, wat zou hebben geleid tot een enkelfractuur. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 december 2013 heeft het hof de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in het dossier, en dat de verdachte handelde uit noodzakelijke verdediging. De verdachte had zijn vriend [betrokkene] vastgehouden en werd geconfronteerd met een onmiddellijke dreiging van het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de schoppende beweging van de verdachte niet wederrechtelijk was, omdat deze proportioneel was in verhouding tot de dreiging die hij ondervond. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof verklaarde ook het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat deze niet tijdig was ingediend.