ECLI:NL:GHAMS:2013:4996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
200.122.030/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van een raadsheer in belastingzaak

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 4 april 2013, werd het verzoek tot verschoning van een raadsheer-plaatsvervanger in een belastingzaak behandeld. De verzoeker, die betrokken was bij de btw-advisering van een voormalig adviseur van de belanghebbende, verzocht zich te mogen verschonen in de procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst. Dit verzoek werd ingediend omdat de raadsheer zich zorgen maakte over de objectieve waarneming van zijn onpartijdigheid, gezien zijn eerdere professionele relatie met de adviseur van de belanghebbende. Het hof oordeelde dat, hoewel er geen subjectieve onpartijdigheid was aangetoond, de omstandigheden wel degelijk een objectieve vrees voor partijdigheid opriepen. Het hof benadrukte het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter en concludeerde dat het verzoek tot verschoning moest worden toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 april 2013, waarbij het hof besloot dat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden aangevangen op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

BESCHIKKING

________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.122.030/01
beschikking van de meervoudige kamer voor verschoningszaken van 4 april 2013
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker],
raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Amsterdam,
afdeling civiel recht en belastingrecht, team IV belastingrecht,
(hierna: verzoeker),
ertoe strekkende zich te mogen verschonen in de procedure met kenmerk [nummer] tot en met [nummer] van:
[belanghebbende],
gevestigd te [plaats],
gemachtigde: mr. drs. G.W. Beuker te Zwolle,
(hierna: belanghebbende),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht,
(hierna: de inspecteur).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
In gedingen tussen de belanghebbende en de inspecteur heeft de rechtbank [plaats], sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer op [datum] uitspraak gedaan
(zaaknummers: [nummer] tot en met [nummer]).
1.2.
Belanghebbende heeft bij ter griffie van het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2012 ingekomen brief hoger beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraak.
1.3.
In hoger beroep heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden op 22 januari 2013, met mr.[A] als voorzitter en mrs.[B] en verzoeker als raadsheren.
1.4.
Na sluiting van voornoemd onderzoek heeft verzoeker - de jongste raadsheer - bij brief van 30 januari 2013, aangevuld bij brief van 13 februari 2013, verzocht zich in bovenstaande procedure te mogen verschonen.
1.5.
Belanghebbende is bij brief van het hof van 11 maart 2013 van voornoemde omstandigheid op de hoogte gesteld.

2.Het verzoek

Ter onderbouwing van voornoemd verzoek heeft verzoeker aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat hem tijdens voornoemde zitting is gebleken dat bij de beantwoording van de in het geschil voorliggende vraag of sprake is geweest van door de inspecteur opgewekt vertrouwen – waarop belanghebbende zich beroept – het hof zich tevens zal moeten uitspreken over de inhoud van een brief van [datum] die is opgesteld door de voormalig adviseur van belanghebbende.
Ten tijde van voornoemde datum was verzoeker als partner verbonden aan de voormalige adviseur en in laatste instantie verantwoordelijk voor de btw-advisering van klanten.
Verzoeker merkt op dat hij zich – ondanks het feit dat hij niet betrokken is geweest bij
voornoemde brief – wenst te verschonen, omdat het hof zich bij de beantwoording van de vraag of sprake is van opgewekt vertrouwen mede zal moeten uitspreken over voornoemde brief.

3.De beoordeling

3.1.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij
een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande
vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat verzoeker – subjectief – niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens dient onderzocht te worden of de aangevoerde omstandigheden niettemin
een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden – objectief – gerechtvaardigd is.
3.4.
De onder 2 vermelde omstandigheden leveren naar het oordeel van het hof op zichzelf een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor onder 3.3 bedoeld.
3.5.
Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

4.De beslissing:

Het hof:
wijst toe het verzoek van verzoeker zich van de verdere behandeling van de procedure
met kenmerk [nummer] tot en met [nummer] tussen belanghebbende en de inspecteur te mogen verschonen;
verstaat dat het onderzoek ter terechtzitting van voornoemde procedure op een nader te bepalen dag en uur opnieuw zal worden aangevangen.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2013 door mrs. T.A.C. van Hartingsveldt, voorzitter,
E.A.G. van der Ouderaa en S. Clement, raadsheren, in tegenwoordigheid van
mr. J.G.E.Y. Lok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.