In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, die de koopovereenkomst van een appartement wilde ontbinden op grond van een toerekenbare tekortkoming, bedrog of dwaling. De kern van het geschil betreft een aanzienlijk verschil tussen de opgegeven en de werkelijke oppervlakte van het appartement, zoals vermeld in de koopakte en de verkoopvragenlijst. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen in de koopakte, met name artikel 5.10, de koper geen rechten verleenden bij afwijkingen in oppervlakte. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de tekst van artikel 5.10 geen aanwijzing bevat dat deze alleen van toepassing is op de oppervlakte van de grond en niet op de vloeroppervlakte van het appartementsrecht. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] zich bewust was van het verschil in oppervlakte en dat de exoneratie in artikel 5.10 van toepassing is. Het hof wijst ook op de onderzoeksplicht van de koper en dat [appellant] het appartement meerdere keren heeft bezichtigd, waardoor hij zelf de oppervlakte had kunnen waarnemen. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.