ECLI:NL:GHAMS:2013:4798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
12/00413 - 12/00415
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften van belanghebbende, een stichting die zich bezighoudt met het verwerven en beheren van monumentenpanden. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd voor de jaren 2001 tot en met 2003, met daarbij boetes en heffingsrente. Belanghebbende had op 7 oktober 2008 bezwaarschriften ingediend tegen de ambtshalve verminderingen van deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Belanghebbende stelde dat de ambtshalve beschikkingen van 30 augustus 2008, die onder de aanduiding 'uitspraak op bezwaar' waren verstuurd, als voor bezwaar vatbare beschikkingen moesten worden beschouwd. Het Hof oordeelde echter dat deze aanduiding het gevolg was van een systeemfout en dat er geen bezwaar mogelijk was tegen een ambtshalve vermindering. Het Hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zij tijdig bezwaar had gemaakt.

De uitspraak van het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk had verklaard, en dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00413 tot en met 12/00415
19 december 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[A], gevestigd te [B], belanghebbende,
gemachtigde: [C],
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/4717, 11/4718 en 11/4719 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 december 2006 voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 29.164. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een boete opgelegd van € 1.458. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 5.355 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag op 30 augustus 2008 ambtshalve verminderd tot
€ 11.234, de boete vernietigd en de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 4.659.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 april 2007 voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 52.000. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een boete opgelegd van € 2.600. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 8.637 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag op 30 augustus 2008 ambtshalve verminderd tot
€ 46.831, de boete vernietigd en de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 1.176.
1.3.
Eveneens met dagtekening 25 april 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 420.000. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een boete opgelegd van € 4.537. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 58.368 aan
heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag op 30 augustus 2008 ambtshalve verminderd tot
€ 363.935, de boete vernietigd en de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 11.190.
1.4.
Op 7 oktober 2008 heeft belanghebbende bezwaarschriften tegen de sub 1.1. tot en met 1.3. vermelde verminderingen van 30 augustus 2008 ingediend.
1.4.
Bij uitspraken, gedagtekend 18 juli 2011, heeft de inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente zoals vastgesteld op 30 augustus 2008 gehandhaafd.
1.5.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 mei 2012 en is aangevuld bij brief van 19 juli 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Op 24 mei 2013 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde een getuige aanbod gedaan. Het Hof heeft dit verzoek ingewilligd. Daarop heeft het Hof met toepassing van de desbetreffende bepaling in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.9.
Bij brief van 3 juli 2013 heeft de gemachtigde aan het Hof verzocht om [D 2] als getuige op te roepen. De inspecteur heeft van deze brief een kopie ontvangen. Het Hof heeft aan dit verzoek voldaan.
1.10.
Het onderzoek ter zitting is voorgezet op 12 november 2013. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Van het horen van [D 1] is eveneens een proces-verbaal opgemaakt.
1.11.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
2.1.
Eiseres is op 24 januari 1996 opgericht. Eiseres heeft als voornaamste doel het verwerven, restaureren, beheren en instandhouden van monumentenpanden en panden die behoren tot een beschermd stads- of dorpsgezicht. Eiseres vervreemdt en verhuurt dergelijke panden. Eiseres behoort tot het [E 1], dat uit achttien rechtspersonen bestaat die zich bezighouden met de ontwikkeling of de exploitatie van onroerend goed.
2.2.
Naar aanleiding van een bespreking op 9 december 2004 zijn partijen tot de conclusie gekomen dat suppletieaangiften omzetbelasting moeten worden ingediend voor twaalf rechtspersonen die tot het [E 2] behoren, onder wie eiseres.
2.3.
Eiseres heeft voor de jaren 2000 tot en met 2004 suppletieaangiften ingediend. Volgens deze aangiften bedraagt de nog te betalen omzetbelasting:
Voor het jaar 2000: € 31.037
Voor het jaar 2001: € 11.234
Voor het jaar 2002: € 34.670
Voor het jaar 2003: € 334.838
Voor het jaar 2004: € 102.474
De aangiften zijn aangemerkt als vrijwillige verbeteringen.
2.4.
Verweerder heeft na ontvangst van de aangiften om informatie verzocht. Op dit verzoek heeft eiseres niet gereageerd. Tot behoud van rechten heeft verweerder op 28 december 2006 de onder 1.1.2 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen aan eiseres opgelegd. De onder 1.1.3 en 1.1.4 bedoelde naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn op 25 april 2007 aan eiseres opgelegd.
2.5.
Op 1 maart 2007 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd. In het controlerapport, dat op 10 juli 2008 aan eiseres is aangeboden, is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
(…)
2.2.
Nu tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
2.3.
Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.
2.3.1. Naar aanleiding van de uitkomst van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente bij kennisgevingen van 30 augustus 2008 ambtshalve verminderd.
2.3.2.
De tekst van de kennisgeving van de ambtshalve vermindering van de inspecteur van 30 augustus 2008 met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 luidt, voor zover hier van belang:
Uitspraak op bezwaarschrift Omzetbelasting Teruggaaf
Jaar/Tijdvak (Aanslag)nummer Dagtekening
1 januari 2001 t/m/ 31 december 2001 8123.24.171.B.01.1500 30 augustus 2008
Berekening Te verrekenen/terug te ontvangen
Eerder vastgestelde OB € 29.164 Totaal eerder vastgestelde bedragen € 29.164
Eerder vastgestelde heffingsrente bij € 0 Totaal nieuw vastgestelde bedragen af € 6.575
zie toelichting Te verrekenen/terug te ontvangen € 22.589
Totaal eerder vastgestelde bedragen € 29.164
Nieuw vastgestelde OB € 11.234
Nieuw vastgestelde heffingsrente bij € -4.659
zie toelichting
Totaal nieuw vastgestelde bedragen € 6.575
Toelichting:
Inhoud van de beslissing d.d.: 30 augustus 2008
Teruggaaf
U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen het bedrag dat u heeft betaald op basis van uw aangifte(n) over 1 januari 2001 t/m/ 31 december 2001.
(…)
U heeft het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. U bent hierdoor niet-ontvankelijk in het bezwaar. De inspecteur komt ambtshalve (gedeeltelijk) aan het bezwaar tegemoet. Dit houdt in dat u geen beroep kunt aantekenen tegen deze beslissing. Het te verrekenen of terug te ontvangen bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. Wanneer u meent dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard kunt u ertegen in beroep gaan bij de rechtbank.
2.3.3.
De teksten van de kennisgevingen van de ambtshalve verminderingen van de inspecteur van 30 augustus 2008 met betrekking tot de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 2002 en 2003 zijn mutatis mutandis gelijk aan de hiervoor sub 2.3.2. vermelde tekst.
2.3.4.
In een nader stuk van de inspecteur van 23 mei 2013, waarvan een afschrift naar belanghebbende is gestuurd, is onder het kopje “Datum binnenkomst bij verwerking van een vermindering in het OB-systeem” het volgende vermeld:
Bij de verwerking van een vermindering in het OB-systeem moet altijd de datum van binnenkomst
ingevuld worden.
Bij een (ambtshalve) uitspraak op bezwaar wordt de datum van binnenkomst van het bezwaarschrift
ingetoetst.
Bij een kennisgeving van vermindering wordt de datum gehanteerd van een stuk, dat aanleiding geeft
voor een vermindering. Bijvoorbeeld bij een vermindering als gevolg van een rechterlijke uitspraak
wordt de datum van de uitspraak ingetoetst.
In de onderhavige zaken betreffende de Stichting tot Behoud van Monumenten Laurentius en
Petronella is als datum van binnenkomst ingetoetst 10 juli 2008 (zie rubriek datum binnen). Deze datum
is de datum van het uitgebrachte controlerapport, zie bijlage 1.
(…)
Conclusie
Uit het vorenstaande leid ik af dat de verminderingen over jaren 2001 tot en met 2003 het gevolg zijn
van het verwerken van een controlerapport, waarbij de datum van het controlerapport is ingetoetst. Dat
ondersteunt mijn stelling dat er geen tijdige bezwaarschriften zijn ingediend.
2.3.5.
De inspecteur heeft bij dit nadere stuk kopieën gevoegd van een uitdraai uit het intern OB-computersysteem van de Belastingdienst, zogenoemde schermprints, met daarop in de aanhef vermeld de tekst “Verminderingen (21-10-2008 …)”. Deze schermprints betreffen de administratieve verwerking van de verminderingen van 30 augustus 2008 (sub 1.1. tot en met 1.3. hiervoor) in het OB-computersysteem van de Belastingdienst. In de schermprints is onder meer het volgende vermeld:
Datum binnen 10-07-08
Dagtekening 30-08-08

3.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil het navolgende overwogen:
4.1.
Verweerder heeft de bezwaren van eiseres tegen de onder 1.1.2 tot en met 1.1.4 bedoelde naheffingsaanslagen en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
De onder 1.1.2 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen zijn gedagtekend 28 december 2006. De onder 1.1.3 en 1.1.4 bedoelde naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn gedagtekend 25 april 2007. De bezwaarschriften zijn gedagtekend 7 oktober 2008 en door verweerder ontvangen op 8 oktober 2008. Hieruit volgt dat de bezwaarschriften niet zijn ingediend binnen de wettelijke termijn.
4.3.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bezwaren ontvankelijk zijn, omdat de onder 1.1.2 tot en met 1.1.4 bedoelde ambtshalve beschikkingen van 30 augustus 2008 onder de aanduiding ‘uitspraak op bezwaar’ zijn verstuurd. Eiseres mocht hieruit redelijkerwijs opmaken dat verweerder voor bezwaar vatbare beschikkingen heeft willen afgeven, aangezien zij tegen de oorspronkelijke naheffingsaanslagen en beschikkingen geen bezwaar had ingediend. Indien dit standpunt niet wordt gevolgd, wijst eiseres op het volgende. Gelet op de tekst op de ambtshalve beschikkingen kan niet worden uitgesloten dat wel degelijk bezwaar is gemaakt. Er wordt immers verwezen naar een bezwaarschrift. Verweerder heeft toegezegd dat hij zich niet op de niet-ontvankelijkheid zou beroepen, aldus eiseres.
4.3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanduiding ‘uitspraak op bezwaar’ het gevolg is van een systeemfout. Een dergelijke fout heeft niet tot gevolg dat een voor bezwaar vatbare beschikking ontstaat in een geval waarin de wet niet in een dergelijke beschikking voorziet. Tegen een ambtshalve vermindering staat geen bezwaar open. In overleg met eiseres is afgesproken dat de brieven van 7 oktober 2008 als niet tijdig ingediende bezwaarschriften ambtshalve zouden worden behandeld. Er is niet toegezegd dat verweerder zich niet op de niet-ontvankelijkheid zou beroepen. De tekst op de ambtshalve beschikkingen waarnaar eiseres verwijst is evenmin juist. Er is voordat de ambtshalve beschikkingen zijn verstuurd geen bezwaarschrift ontvangen, aldus verweerder.
4.4.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een systeemfout niet tot gevolg kan hebben dat een ambtshalve vermindering, waartegen geen bezwaar mogelijk is, wordt geconverteerd in een voor bezwaar vatbare beschikking. Het wettelijk systeem, dat als een gesloten systeem van rechtsbescherming is bedoeld, prevaleert boven een kennelijke misslag. Niet is komen vast te staan dat tussen partijen zou zijn afgesproken dat verweerder zich niet op de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren zou beroepen, zodat in het midden kan blijven welke gevolgen binnen het gesloten stelsel aan een dergelijke afspraak dienen te worden verbonden. Verweerder heeft de brieven van 7 oktober 2008 op goede gronden formeel opgevat als niet tijdig ingediende bezwaarschriften en inhoudelijk behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering. Dat gelet op de tekst op de ambtshalve beschikkingen niet kan worden uitgesloten dat wel (tijdig) een bezwaarschrift zou zijn ingediend kan de rechtbank niet volgen. Verweerder heeft ontkend dat een of meerdere bezwaarschriften is of zijn ontvangen. Het ligt dan op de weg van eiseres om het bewijs te leveren dat zij wel (tijdig) bezwaar heeft gemaakt. Met de enkele stelling dat gelet op de tekst van de ambtshalve beschikkingen niet kan worden uitgesloten dat bezwaar is gemaakt heeft eiseres dit bewijs niet geleverd. In dit verband wijst de rechtbank ten overvloede op de volledige tekst op de ambtshalve beschikkingen. Indien deze tekst al op waarheid zou berusten, hetgeen verweerder ontkent, volgt hieruit dat eiseres niet binnen de termijn bezwaar heeft gemaakt. De slotsom luidt dat verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Gelet op het oordeel over de ontvankelijkheid, komt de rechtbank slechts toe aan een inhoudelijke beoordeling voor de jaren 2004 tot en met 2007. Eiseres stelt zich in dit verband op het standpunt dat de voorbelasting op de kosten voor de gemengd verhuurde panden ten onrechte is gecorrigeerd. Tijdens de zitting hebben partijen desgevraagd beschreven welke methode zij ieder hebben toegepast en hoe zij deze hebben uitgewerkt. Hieruit is gebleken dat tijdens het boekenonderzoek niet per pand een pro rata is berekend, maar dat voor alle gemengd verhuurde panden één pro rata is berekend en dat deze op de voorbelasting voor al deze panden is toegepast. Nu verweerder heeft toegegeven dat op dit punt de correctie niet helemaal op juiste wijze is berekend en de rechtbank op basis van de gedingstukken de juiste omvang van de correctie niet kan vaststellen, wijst de rechtbank de zaak terug naar verweerder om de correctie voor de voorbelasting op de gemengd verhuurde panden voor de jaren 2004 tot en met 2007 in samenwerking met eiseres opnieuw te berekenen.

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaren. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zittingen.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In appel voert belanghebbende nogmaals aan dat het bezwaar tegen de sub 1.1. tot en met 1.3. vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen geacht moet worden tijdig te zijn ingediend, omdat op de ambtshalve beschikkingen van 30 augustus 2008 onder meer de aanduiding ‘uitspraak op bezwaar’ is vermeld en zij tegen deze ambtshalve beschikkingen tijdig, binnen zes weken na de dagtekening ervan, bezwaar heeft ingediend. Dit betoog faalt op de gronden die door de rechtbank zijn vermeld in onderdeel 4.4. van haar uitspraak. Het Hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust en maakt de overwegingen van de rechtbank ter zake tot de zijne. Belanghebbende heeft in appel geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
5.2.
Belanghebbende heeft op de eerste zitting gesteld dat het niet is uitgesloten dat door de toenmalige adviseur tijdig bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn ingediend en heeft het Hof verzocht om [D 3]als getuige hierover te horen. De getuige heeft op de tweede zitting expliciet verklaard dat hij geen bezwaarschriften heeft ingediend. Ook anderszins heeft belanghebbende het van haar te vergen bewijs dat tijdig bezwaar is ingediend, niet geleverd.
5.3.
Belanghebbende heeft ook nog een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 september 2012, nr. 12/543 WOZ, ECLI:NL:RBZUT:2012:BX6943. Ook dit beroep faalt, reeds omdat de aldaar berechte situatie zich in casu niet voordoet. Dit geldt eveneens voor het beroep van belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012, nr. 10/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
5.4.
Gelet op het vorenoverwogene is het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur de bezwaren tegen de onderhavige naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, juist.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande voert het Hof tot de conclusie dat de hoger beroepen ongegrond zijn, zodat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en G.D. van Norden, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van[de] griffier. De beslissing is op 19 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.