ECLI:NL:GHAMS:2013:4789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.120.731-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het te betalen winstaandeel en verzoek tot inzage in administratie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen twee appellanten en drie geïntimeerden over de betaling van een winstaandeel. De appellanten, waaronder [appellant sub 1] en de besloten vennootschap [appellant sub 2], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. Dit vonnis, dat op 5 september 2012 is gewezen, werd hersteld op 16 januari 2013. De rechtbank had de vordering van de appellanten tot inzage in de administratie van de eenmanszaak van de geïntimeerden afgewezen, maar had wel een veroordeling uitgesproken tot afgifte van bepaalde documenten. De appellanten vorderden in hoger beroep dat het hof de afwijzing van de inzage zou herzien en dat de geïntimeerden hen inzage zouden geven in de administratie, inclusief de jaarrekeningen en andere relevante documenten van de onderneming die door de geïntimeerden werd gevoerd.

De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten recht hadden op afgifte van afschriften van de jaarrekening en andere administratieve bescheiden, maar had geen dwangsom aan de veroordeling verbonden. De appellanten stelden dat zij recht hadden op inzage in de administratie om hun recht op betaling van het winstaandeel te kunnen vaststellen. Het hof oordeelde dat de appellanten inderdaad recht hadden op inzage in de administratie, en dat de geïntimeerden verplicht waren om deze inzage te verstrekken. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze de inzage betrof en heeft de geïntimeerden veroordeeld om de gevraagde documenten beschikbaar te stellen voor inzage.

Het hof heeft ook een dwangsom opgelegd aan de geïntimeerden voor het geval zij niet aan de bevelen zouden voldoen. De beslissing van het hof houdt in dat de geïntimeerden de kosten van de inzage voor hun rekening moeten nemen, en dat de appellanten de kosten van afschriften van de documenten moeten betalen. Het hof heeft de kosten van het geding in hoger beroep toegewezen aan de geïntimeerden, die als in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.120.731/01
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 188734/HA ZA 12-35
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 december 2013
inzake

1.[APPELLANT SUB 1]

wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE SUB 2]
gevestigd te [plaats],
appellanten,
advocaat: mr. J. de Graaff te Den Haag,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 2] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 3] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. W.H.M. Cnossen, te Heerenveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] (afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2]) en [geïntimeerden] c.s. (afzonderlijk [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3]) genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 28 november 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 september 2012 (hersteld bij vonnis van 16 januari 2013), onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van het hof door hun advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellanten] hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarin aan de toewijzing van de hoofdvorderingen geen dwangsom is verbonden dan wel [appellanten] niet zijn gemachtigd de inzage en afgifte zelf te bewerkstelligen en voor zover de vorderingen jegens [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] daarin zijn afgewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellanten] op die punten alsnog zal toewijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep van [appellanten], met hun veroordeling in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.4) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant sub 1] en zijn echtgenote [X] (hierna: [X]) hebben tot 1 juli 2000 in de vorm van een vennootschap onder firma een autoherstelbedrijf geëxploiteerd onder de naam Autoschade [appellant sub 1]. Nadien hebben zij hun aandeel in de vennootschap onder firma ingebracht in [appellant sub 2].
(ii) Op 7 juli 2000 zijn [appellant sub 1] en [X] met [geïntimeerden] overeengekomen dat tussen [appellant sub 2] en [geïntimeerden] ter voortzetting van Autoschade [appellant sub 1] een vennootschap onder firma wordt aangegaan. De tussen partijen gesloten vennootschapsovereenkomst bepaalt (in art. 2) dat de vennootschap is aangegaan voor bepaalde tijd, met ingang van 1 juli 2000 en eindigend per 30 juni 2005.
(iii) Artikel 12, met het opschrift “Overname onderneming” luidt, voor zover hier van belang:

1. Na ommekomst van de termijn van vijf jaar is ondertekende sub 2 [[geïntimeerden], opm. hof] gerechtigd en gehouden tot overname van de activa en passiva van de vennootschap tegen de boekwaarde per 30-06-2005.
2. Naast de verplichting tot uitbetaling van het conform lid 1 blijkende kapitaalsaldo binnen één maand na vaststelling daarvan conform het bepaalde in artikel 6, is ondergetekende sub 2 aan ondergetekende sub 1.b [[appellant sub 2], opm. hof] terzake van winstrecht het navolgende verschuldigd. Van de in de periode 01-07-2005 tot 30-06-2010 jaarlijks gerealiseerde winst van de overgedragen onderneming, vast te stellen conform de maatstaven van artikel 7, zal ondergetekende sub 2 één/derde gedeelte steeds binnen één maand na vaststelling van die winst, doch uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan ondergetekende sub 1b uitbetalen.
(iv) Met ingang van 1 juli 2005 zijn alle activa en passiva van de vennootschap aan [geïntimeerden] overgedragen, waarna [geïntimeerden] de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet, handelend onder de naam [geïntimeerde sub 2].
3.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de hoogte van de in de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2010 gerealiseerde winst en het op basis daarvan door [geïntimeerden] aan [appellant sub 2] te betalen winstaandeel. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat [geïntimeerden] de winst over die periode kunstmatig laag heeft gehouden. Dit wordt door [geïntimeerden] betwist. In de onderhavige procedure vorderen [appellanten] op de voet van art. 843a Rv inzage in/afgifte van de administratie van de eenmanszaak [geïntimeerde sub 2]. Zij stellen dat zij hierbij een rechtmatig belang hebben als voormalige vennoten en partijen bij de vennootschapsovereenkomst omdat deze administratieve bescheiden nodig zijn om het uit de vennootschapsovereenkomst voortvloeiende recht op betaling van het winstdeel te kunnen bepalen.
3.3.
De rechtbank was van oordeel dat de vordering jegens [geïntimeerden] aan de door art. 843a Rv gestelde voorwaarden voldeed en zij heeft [geïntimeerden] veroordeeld tot het op kosten van [appellant sub 1] verstrekken van afgifte van afschriften van de jaarrekening over 2010, van alle boeken, bescheiden en geschriften van de gevoerde administratie van de onderneming, gedreven door [geïntimeerden] en handelend onder de naam [geïntimeerde sub 2] over de boekjaren 2005 tot en met 2010, in het bijzonder maar niet beperkt tot afschriften van alle door en ten behoeve van deze onderneming aangehouden bankrekeningen alsmede haar volledige debiteuren- en crediteurenadministratie waaronder maar niet beperkt tot facturen en grootboekrekeningen. Omdat [geïntimeerden] te kennen hadden gegeven op zich geen bezwaar te hebben tegen verstrekking van afschriften van de genoemde bescheiden zag de rechtbank geen aanleiding een dwangsom aan de veroordeling te verbinden of [appellanten] te machtigen de afgifte zelf te bewerkstelligen. De vorderingen jegens [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3], heeft de rechtbank afgewezen op de grond dat gesteld noch gebleken was dat er een rechtsbetrekking bestond tussen hen en [appellanten]
3.4.
Het hof constateert dat [appellanten] in hoger beroep weliswaar vorderen ook [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] te veroordelen tot inzage/afgifte maar dat zij geen inhoudelijke grieven hebben aangevoerd tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vorderingen jegens deze vennootschappen. Ook in hoger beroep zijn hun vorderingen derhalve niet jegens [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] toewijsbaar.
3.5.
Met grief 1 betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte de primair gevorderde dwangsom en de subsidiair gevorderde machtiging heeft afgewezen. Zij wensen dat dit onderdeel van hun vordering in hoger beroep alsnog wordt toegewezen. Zij schetsen de gang van zaken voorafgaand en na het vonnis in eerste aanleg en laten weten dat een deel van de stukken nog steeds ontbreekt. Waar de rechtbank de vordering tot inzage niet heeft toegewezen (de rechtbank heeft alleen een oordeel gegeven over de gevorderde afgifte van - afschriften van – bescheiden), vorderen zij voorts met grief 2 dat het hof [geïntimeerden] alsnog zal veroordelen tot het verstrekken van inzage. Het hof oordeelt als volgt.
3.6.
[appellanten] hebben recht op inzage in en afschriften van de in het dictum van het bestreden vonnis vermelde bescheiden. Dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan, staat in hoger beroep niet ter discussie, met dien verstande dat [geïntimeerden] betwist dat [appellanten], naast afgifte van afschriften, tevens belang hebben bij inzage. Waar het gaat om een omvangrijke hoeveelheid bescheiden (in de stukken en in de offerte voor het kopieerwerk die [geïntimeerden] heeft gevoegd bij de mail van zijn advocaat van 12 september 2012 wordt gesproken van 226 archiefmappen), is het belang van [appellanten] bij (eerst) inzage echter evident. Op basis daarvan kunnen zij bepalen van welke bescheiden zij afschriften wensen te ontvangen. [geïntimeerden] betwist niet dat [appellanten] recht hebben op afschriften, maar hij voert aan dat [appellanten] alle digitaal beschikbare informatie hebben ontvangen en dat hij heeft laten weten dat [appellanten] afschriften van de originele administratie konden ontvangen tegen betaling van kosten. De door [appellanten] gewenste ten opzichte van de proefsaldibalansen aangepaste/gecorrigeerde cijfers waaruit de aansluiting op de jaarrekeningen blijkt en de lijsten van openstaande crediteuren en debiteuren, horen volgens [geïntimeerden] niet tot de administratie en zijn niet meer in zijn bezit.
3.7.
Anders dan [geïntimeerden] stelt, is het hof van oordeel dat deze stukken wel tot de administratie gerekend moeten worden. Een andere vraag is of genoemde bescheiden al dan niet bewaard hadden moeten blijven. Die vraag staat niet ter beantwoording in de onderhavige procedure. Indien stukken ontbreken die er hadden moeten zijn, zullen daar in het kader van het materiele geschil eventueel consequenties aan kunnen worden verbonden. Het gaat er nu om dat [geïntimeerden] inzage in en/of afschriften van de voorhanden zijnde bescheiden verstrekt. Daaronder vallen ook bescheiden die zich bevinden in het dossier van zijn voormalige of huidige accountant. Het is niet aan [geïntimeerden] voorwaarden te stellen aan de persoon die aan de zijde van [appellanten] de inzage verricht of de plek waar inzage plaats dient te vinden. Indien [geïntimeerden] er de voorkeur aan geeft de archiefmappen voor de inzage naar zijn accountant te brengen, dienen de eventueel daaraan verbonden kosten voor zijn rekening te blijven. Het hof zal bepalen dat [geïntimeerden], met ingang van de tweede week na de week waarin dit arrest wordt betekend, de bescheiden gedurende tien werkdagen en op zijn kosten voor inzage beschikbaar dient te houden. Indien [appellanten] (vervolgens) afschriften van bescheiden wensen, zijn de (redelijke) kosten daarvan voor hun rekening. Het hof zal de bevelen tot inzage en afgifte van afschriften versterken met de gevorderde dwangsom, die echter zal worden gemaximeerd tot € 150.000,--.
3.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven [appellanten] slagen. Het vonnis zal in voormelde zin worden gewijzigd c.q. aangevuld en voor het overige worden bekrachtigd. Witteveen zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente en nakosten als gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij het meer of anders gevorderde is afgewezen en wijzigt/vult aan het bevel onder 5.1 als volgt:
  • beveelt [geïntimeerden] [appellanten] inzage te verstrekken in de in het vonnis onder 5.1 genoemde bescheiden, aldus dat hij deze bescheiden met ingang van de tweede week na de week waarin dit arrest wordt betekend gedurende tien werkdagen op zijn kosten voor [appellanten] voor inzage beschikbaar dient te houden op een aan [appellanten] mede te delen plaats;
  • beveelt [geïntimeerden] om, indien [appellanten] afschriften van specifieke bescheiden wensen binnen veertien dagen nadat hij hiervan bij aangetekend schrijven in kennis is gesteld (dan wel, indien dit arrest nog niet is betekend: binnen veertien dagen na betekening van dit arrest) afgifte van deze afschriften te verstrekken op kosten van [appellanten];
  • bepaalt dat [geïntimeerden] een dwangsom van € 5.000,- verschuldigd zal zijn, met een maximum van € 150.000,-, voor iedere dag waarop hij niet aan (een van de) vorenstaande bevelen voldoet;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verwijst [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 759,17 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, M.P. van Achterberg en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.