ECLI:NL:GHAMS:2013:4782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.098.608-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Varde Investments (Ireland) Limited tegen [geïntimeerde] inzake de Overeenkomst Dexia Aanbod en de gevolgen van geestelijke stoornis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Varde had een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] op basis van een effectenleaseovereenkomst met Dexia. De rechtbank had de vordering afgewezen op grond van artikel 3:34 BW, omdat [geïntimeerde] een beroep deed op een geestelijke stoornis die zijn wil ten tijde van het aangaan van de overeenkomst zou hebben beïnvloed. De psycholoog M. le Poole had in een brief aangegeven dat [geïntimeerde] onder behandeling was geweest voor een ernstige depressieve stoornis, wat mogelijk invloed had op zijn besluitvorming.

Het hof oordeelde dat de brief van de psycholoog niet voldoende bewijs bood voor het beroep op artikel 3:34 BW. De verklaring dat het 'goed mogelijk' was dat [geïntimeerde] onder invloed van zijn stoornis handelingen had verricht, was onvoldoende om de rechtshandeling te vernietigen. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet in staat was om zijn belangen te overzien. Bovendien was het nadeel van de overeenkomst niet redelijkerwijs te voorzien op het moment van ondertekening in april 2002.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Varde toe. [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 12.501,85, vermeerderd met wettelijke rente, en werd in de proceskosten veroordeeld. Dit arrest werd uitgesproken op 24 december 2013 door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.098.608/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1171633 DX EXPL 10-201
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 december 2013
inzake
de vennootschap naar Iers recht
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ireland,
appellante,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Varde en [geïntimeerde] genoemd.
Varde is bij dagvaarding van 23 september 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 augustus 2011, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen Varde als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Varde heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen om aan Varde te voldoen de som van € 12.501,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 10.034,72 vanaf 14 april 2010 tot de dag der algehele voldoening en met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Varde, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[geïntimeerde] heeft effectenleaseovereenkomsten (hierna: de leaseovereenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld en (een rechtsvoorganger van) Dexia als wederpartij, met de volgende contractnummers: 29494195, 27240538 en 27140708.
3.1.2.
Bij het einde van de leaseovereenkomsten was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van [geïntimeerde] aan Dexia geheel te voldoen. Er resteerde een restschuld van [geïntimeerde] aan Dexia, die niet is voldaan.
3.1.3.
Op 4 april 2002 heeft [geïntimeerde] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” ondertekend. Door die ondertekening is [geïntimeerde] de Overeenkomst Dexia Aanbod met Dexia aangegaan.
3.1.4.
Dexia heeft haar vordering op [geïntimeerde] aan Varde geleverd door een akte van cessie en mededeling daarvan aan [geïntimeerde].
3.2.
Varde heeft in eerste aanleg (in conventie) € 11.701,85 uit hoofde van de Overeenkomst Dexia Aanbod, buitengerechtelijke kosten ad € 800,00, rente en proceskosten van [geïntimeerde] gevorderd. [geïntimeerde] heeft ter afwering van de vordering van Varde een beroep gedaan op artikel 3:34 BW onder verwijzing naar een brief van 12 mei 2005 van M. le Poole, psycholoog/psychotherapeut bij Metrum geestelijke gezondheidszorg Amsterdam. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:
“… De heer I. [geïntimeerde] is van november 2001 tot november 2003 onder ambulante behandeling bij Metrum geweest. De klachten waren onder meer: een ernstige depressieve stoornis, die vermoedelijk al veel langer een rol speelde in het leven van cliënt, en op zijn functioneren van invloed was, bijv. op het gebied van werk en relaties, en het feit dat hij buitenlander is. Zijn ziekteperiode en latere WAO-uitkering hebben zijn situatie getekend en de klachten verergerd, en het is goed mogelijk dat hij hierdoor stappen heeft ondernomen of overeenkomsten heeft aangegaan, die hij anders niet zou hebben gedaan. Het was in deze fase moeilijk voor cliënt om perspectief in zijn leven te zien en op lange termijn hieraan vorm te geven. …”
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] door middel van deze brief voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod bij hem sprake is geweest van een ernstige stoornis in zijn geestvermogens, nodig voor het overzien van zijn belangen en voor het dienovereenkomstig bepalen van zijn wil. Het beroep van Varde op artikel 3:35 BW is verworpen, omdat het feit dat Dexia [geïntimeerde] niet heeft gesproken en niet heeft kunnen vaststellen of [geïntimeerde] een geestelijke stoornis had voor rekening en risico van Dexia/Varde komt. De kantonrechter heeft de vordering van Varde daarom afgewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Varde met haar grieven op.
3.3.
Varde betwist met de grieven I en II in de eerste plaats dat [geïntimeerde] voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod bij hem sprake was van een stoornis die een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belet heeft, althans dat [geïntimeerde] onder invloed van die stoornis het Dexia Aanbod heeft aanvaard. De verklaring van de psycholoog schetst niet meer dan een mogelijkheid, terwijl het enkele bestaan van die mogelijkheid onvoldoende is om een rechtshandeling vernietigbaar te maken, aldus Varde.
3.4.
Het hof is met Varde van oordeel dat genoemde brief van Le Poole, psycholoog/
psychotherapeut bij Metrum, het beroep van [geïntimeerde] op artikel 3:34 BW niet (voldoende) feitelijk en concreet onderbouwt. Deze brief bevat geen gegevens waaruit zou kunnen worden afgeleid dat bij [geïntimeerde] een met zijn verklaring overeenstemmende wil ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst Dexia aanbod ontbrak, omdat er bij hem sprake was van een stoornis die een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Le Poole stelt in die brief namelijk enkel dat het “goed mogelijk” is dat [geïntimeerde] door een ernstige depressieve stoornis overeenkomsten heeft gesloten die hij anders niet zou hebben gesloten. Ook is geen sprake van een vermoeden dat de verklaring van [geïntimeerde] onder invloed van de stoornis is gedaan als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 tweede zin BW, omdat indien de Overeenkomst Dexia Aanbod nadelig was voor [geïntimeerde] dat nadeel redelijkerwijs niet was te voorzien ten tijde van het aangaan ervan in april 2002. Varde heeft namelijk onweersproken gesteld dat de Overeenkomst Dexia Aanbod kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst om toentertijd bestaande onzekerheid over de rechtspositie van [geïntimeerde] jegens Dexia weg te nemen, waarbij hij verruimde mogelijkheden kreeg om zijn restschuld af te wikkelen. Gelet hierop kan ook niet volgehouden worden dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden ten aanzien van [geïntimeerde] wat betreft het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod, zoals hij stelt, nog daargelaten of deze stelling relevant is ten aanzien van zijn beroep op artikel 3:34 BW. [geïntimeerde] heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn beroep op artikel 3:34 BW ten aanzien van de Overeenkomst Dexia Aanbod voldoende feitelijk en concreet onderbouwen. Aan het opdragen van bewijs aan [geïntimeerde] van zijn stelling wordt dan ook niet toegekomen.
3.5.
De slotsom is dat de grieven I en II slagen. Naar het hof begrijpt, heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg subsidiair nog aangevoerd dat de hoogte van de vordering van Varde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, daar hij, afgezien van al zijn spaargeld, ook zijn huis is verloren en zijn geestelijke gezondheid lange tijd is verslechterd als gevolg van de leaseovereenkomsten. Reeds omdat ook deze stelling niet feitelijk is geadstrueerd, wordt ook dit verweer verworpen. Uit een en ander volgt dat Varde geen belang meer heeft bij grief III, die dan ook onbesproken wordt gelaten.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd wat betreft de afwijzing van de (conventionele) vordering van Varde. Deze vordering, die verder niet is betwist, zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg en in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering van Varde is afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Varde te betalen € 12.501,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.034,72 vanaf 14 april 2010 tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg en in de kosten van het geding in hoger beroep, in eerste aanleg aan de zijde van Varde begroot op € 392,93 aan verschotten en € 600,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 739,81 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.W.M. Tromp en P. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.