ECLI:NL:GHAMS:2013:4705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
200.120.107/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen kandidaat-notaris inzake afwikkeling nalatenschap en notariskosten

In deze tuchtrechtelijke procedure heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een kandidaat-notaris. De zaak betreft de afwikkeling van een nalatenschap en de daarbij behorende notariskosten. Klaagster, de appellante, had eerder een klacht ingediend bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer, die op 17 december 2013 een beslissing had genomen. Het hof had eerder op 3 september 2013 een tussenbeslissing gedaan, waarin het de kandidaat-notaris de gelegenheid gaf om gespreksaantekeningen over te leggen ter onderbouwing van gemaakte afspraken over de notariskosten. De kandidaat-notaris had echter geen aantekeningen overgelegd, wat leidde tot de beoordeling van de klacht door het hof.

Het hof oordeelde dat de kandidaat-notaris niet voldoende had aangetoond dat er een afwijkende afspraak was gemaakt over de betaling van de notariskosten door de erfgenamen. De wettelijke verdeling was van toepassing, wat betekent dat de langstlevende erfgenaam, klaagster, verantwoordelijk was voor de notariskosten. Het hof verklaarde dat de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld door haar declaraties zonder toestemming van klaagster te verrekenen met de aan klaagster toekomende gelden op de derdenrekening. Dit onderdeel van de klacht werd gegrond verklaard.

De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard, waaronder de klachten over de communicatie met de bank en de declaratiegeschillen. Het hof legde de maatregel van waarschuwing op aan de kandidaat-notaris, omdat het handelen van de kandidaat-notaris in deze zaak als tuchtrechtelijk verwijtbaar werd beschouwd. De beslissing van de kamer werd vernietigd, en het hof verklaarde klaagster niet ontvankelijk in de nieuw geformuleerde klachten in hoger beroep.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.120.107/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 11-2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 december 2013
inzake:
[klaagster],
wonende te [klaagster],
appellante,
gemachtigde: Ph.R. Meerloo te Harlingen,
t e g e n
[kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te[kandidaat-notaris]
geïntimeerde.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1.
Op 3 september 2013 heeft het hof een tussenbeslissing (ECLI:NL:GHAMS:2013:2789) (hierna: de tussenbeslissing) gegeven in deze zaak. Voor de standpunten van partijen en het verloop van het geding tot 3 september 2013 wordt naar de tussenbeslissing verwezen.
1.2.
In de tussenbeslissing heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en geïntimeerde, verder de kandidaat-notaris, in de gelegenheid gesteld om ter griffie van het hof gespreksaantekeningen over te leggen, ten bewijze van tussen appellante, verder klaagster, en haar gemaakte afspraken dat klaagster de notariskosten geheel voor haar rekening zou nemen en de kandidaat-notaris die notariskosten met de aan klaagster toekomende gelden op de derdengeldrekening zou mogen verrekenen.
De kandidaat-notaris heeft daarop bij brief van 3 oktober 2013 gereageerd. Daarna heeft klaagster hierop bij brief van 11 oktober 2013 gereageerd.
1.3.
Het hof komt thans tot de volgende beoordeling.

2.De beoordeling

2.1.
Vooropgesteld wordt dat uit de door de kandidaat-notaris in het geding gebrachte brief van 3 oktober 2013 blijkt dat zij niet over aantekeningen van de tussen klaagster en haar gevoerde besprekingen beschikt, zoals hiervoor onder 1.2. bedoeld.
2.2.
Voor zover klaagster in hoger beroep haar verzoek heeft uitgebreid (zoals verwoord in de tussenbeslissing onder 4.3.1.), zal het hof deze uitbreiding buiten beschouwing laten. Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in appel nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klaagster zal derhalve in haar nieuwe klachten niet ontvankelijk worden verklaard.
Het hof merkt voorts op dat in een tuchtprocedure geen griffierecht is verschuldigd en partijen hun eigen proceskosten dienen te dragen, zodat de verzoeken van klaagster tot veroordeling van de kandidaat-notaris in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht reeds om die reden geen nadere behandeling behoeven.
2.3.1.
Het eerste klachtonderdeel, zoals weergegeven in de tussenbeslissing onder 4.2. sub i., valt in twee subonderdelen uiteen. Voor wat betreft de door klaagster gestelde afspraak dat alle erfgenamen elk apart de notariskosten zouden betalen, wordt het volgende overwogen. Op de nalatenschap van erflater is de wettelijke verdeling van toepassing. Dit houdt in dat de langstlevende (in casu klaagster) alle goederen van de nalatenschap van rechtswege verkrijgt, de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komen en de kinderen (van erflater) een geldvordering ten laste van de langstlevende, overeenkomend met de waarde van ieders erfdeel krijgen, doorgaans eerst opeisbaar bij het overlijden van de langstlevende. Dit betekent dat de langstlevende onder meer de notariskosten ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap voor diens rekening dient te nemen. De kandidaat-notaris heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij in het eerste - puur informatieve - gesprek met klaagster aan haar de werking van de wettelijke verdeling heeft uitgelegd. Aangezien klaagster de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig was, ware het beter geweest als de kandidaat-notaris de werking van de wettelijke verdeling nog eens schriftelijk aan klaagster had uitgelegd om eventuele misverstanden te voorkomen. Gezien het systeem van de wettelijke verdeling acht het hof het onwaarschijnlijk dat over het verschuldigd zijn van de notariskosten een afwijkende afspraak met klaagster is gemaakt. In ieder geval is dit uit de stukken van het dossier niet op te maken. Op grond van het voorgaande is het onvoldoende aannemelijk geworden dat voordat de opdracht aan het kantoor van de kandidaat-notaris werd verstrekt, is overeengekomen dat alle erfgenamen elk apart de notariskosten zouden betalen. Dit leidt ertoe dat dit subonderdeel van de klacht ongegrond zal worden verklaard.
2.3.2.
Klaagster verwijt de kandidaat-notaris voorts dat zij haar declaraties zonder toestemming van klaagster heeft verrekend met de aan klaagster toekomende gelden die op de derdenrekening stonden. In het algemeen, uitzonderingen daargelaten, geldt dat een notaris zijn declaratie niet zonder toestemming van de cliënt aan zichzelf voldoet uit derdengelden die hij onder zijn beheer heeft. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat klaagster toestemming heeft gegeven voor de verrekening van de notariskosten met de boedelgelden. In de brief van 26 januari 2012 en de e-mail van 8 maart 2012 van de kandidaat-notaris aan respectievelijk de toenmalige gemachtigde van klaagster en klaagster heeft de kandidaat-notaris weliswaar gemeld dat haar (tussen)declaratie was/zou worden verrekend met de boedelgelden, maar niet dat dit conform afspraak met klaagster geschiedde. Nu ook anderszins van de toestemming van klaagster voor de verrekening van de declaraties van de kandidaat-notaris met de aan klaagster toekomende gelden op de derdenrekening niet is gebleken, heeft de kandidaat-notaris door dit te doen tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Dit subonderdeel zal derhalve gegrond worden verklaard.
2.4.
Met betrekking tot het in de tussenbeslissing onder 4.2. sub ii weergegeven klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. De kandidaat-notaris heeft in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij de brief van 4 april 2012 van de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) op 11 april 2012, dezelfde dag dat klaagster het gesprek met de bank zou hebben, onder ogen heeft gekregen. Voorts heeft de kandidaat-notaris onweersproken aangevoerd dat zij naar aanleiding van die brief contact heeft opgenomen met de desbetreffende bankmedewerker en hem heeft verzocht om de inhoud en de gevolgen van de brief met klaagster te bespreken en zij van die bankmedewerker die toezegging ook heeft gekregen. Vast is komen te staan dat de kandidaat-notaris verschillende keren aan klaagster heeft aangeboden, al dan niet tezamen met klaagster, een gesprek met de bank aan te gaan en klaagster ervoor heeft gekozen uiteindelijk zelf op gesprek bij de bank te gaan. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de kandidaat-notaris erop heeft mogen vertrouwen dat de desbetreffende bankmedewerker in het gesprek met klaagster op 11 april 2012 de inhoud en de gevolgen van de brief van 4 april 2012 met klaagster zou bespreken en voorts dat onder deze omstandigheden de inhoud van dat gesprek voor rekening van klaagster heeft te komen. Dat die bankmedewerker de brief van 4 april 2012 toen niet met klaagster heeft besproken, zoals klaagster stelt, is derhalve niet aan de kandidaat-notaris te wijten. Naar ’s hofs oordeel heeft de kandidaat-notaris haar taak als boedelnotaris op dit punt behoorlijk uitgevoerd en was zij niet tot meer gehouden dan zij reeds had gedaan. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
2.5.
Ten aanzien van het in de tussenbeslissing onder 4.2. sub iii weergegeven klachtonderdeel is het hof met de kamer van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar genoemde zaken eerst na de overdracht van de sleutel van de woning van erflater aan de kandidaat-notaris zijn weggenomen en derhalve niet is gebleken dat een eventueel gemis van goederen aan het handelen of nalaten van de kandidaat-notaris is te wijten. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.
2.6.
Met betrekking tot het in de tussenbeslissing onder 4.2. sub iv weergegeven klachtonderdeel is het hof van oordeel dat uit de procedure met betrekking tot het tussen klaagster en haar gerezen declaratiegeschil blijkt dat de kandidaat-notaris zelf heeft geconstateerd dat zij per abuis € 250,00 in plaats van € 200,00 per uur, exclusief omzetbelasting, aan klaagster in rekening heeft gebracht en de kandidaat-notaris dat zelf heeft gecorrigeerd. Voor zover de klacht betrekking heeft op door de kandidaat-notaris ten onrechte in rekening gebrachte kosten wordt daaraan voorbij gegaan, omdat in het tussen klaagster en de kandidaat-notaris gerezen declaratiegeschil hierover reeds is beslist. Een en ander betekent dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond zal worden verklaard.
2.7.
Ten aanzien van het in de tussenbeslissing onder 4.2. sub v weergegeven klachtonderdeel is het hof van oordeel dat het in het belang van de boedel was dat de boetes voor de snelheidsovertredingen zo snel mogelijk werden betaald. Dit mocht de kandidaat-notaris op grond van zaakwaarneming doen. Dit laat onverlet dat in een later stadium zou moeten worden onderzocht wie voor die boetes verantwoordelijk is geweest. Het voorgaande brengt met zich dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
2.8.
Het hof acht het handelen van de kandidaat-notaris zoals breder omschreven in rechtsoverweging 2.3.2 dermate tuchtrechtelijk verwijtbaar dat een maatregel geboden is, waarbij de maatregel van waarschuwing passend wordt geacht.
2.9.
Nu het hof tot een andere beslissing komt dat de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven en zal deze worden vernietigd.
2.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
2.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen in de tussenbeslissing opgenomen onder 4.2. sub ii, iii, iv, v en i voor wat betreft het eerste subonderdeel (zoals weergegeven onder 2.3.1.) ongegrond;
- verklaart het klachtonderdeel in de tussenbeslissing opgenomen onder 4.2. sub i voor wat betreft het tweede subonderdeel (zoals weergegeven onder 2.3.2.) gegrond;
- legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.D.R.M. Boumans en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013 door de rolraadsheer.